Bewogen brieven (VI)

Hugo Bouter • 79 - 2003/04 • Uitgave: 9
Bijzondere beloften van Christus in de Openbaring

‘En Ik zal hem een witte steen geven’
Openbaring 2:17


Deze extra belofte aan de overwinnaars te Pergamum laat ons zien dat zij Christus’ bijzondere goedkeuring wegdragen. Deze erkenning blijkt symbolisch uit het uitreiken van een witte steen. Witte stenen werden in die tijd onder andere gebruikt als teken van vrijspraak door rechters.
De witte steen symboliseerde de onschuld van de beklaagde. In het geval van de overwinnaars te Pergamum gaat het om het feit dat zij zich afzijdig hadden gehouden van de afgoderij en hoererij die daar werden bedreven (2:14). Als beloning voor hun trouw — het consequent afwijzen van deze onheilige vermenging met een afgodische wereld — worden zij door Christus Zelf vrijgepleit en rein en heilig verklaard.
Deze belofte kunnen wij ook in een meer algemene zin op onszelf toepassen, aangezien wij weten dat het bloed van Jezus, Gods Zoon, ons reinigt van alle zonde (1 Johannes 1:7). Dat is onze pleitgrond en de enige reden waarop wij — schuldige zondaars van nature — kunnen worden vrijverklaard van schuld en straf, en vergeving van zonden kunnen ontvangen. Bovendien is Christus onze Voorspraak in de hemel, onze Advocaat bij de Vader (1 Johannes 2:1). Hij is absoluut rechtvaardig, heilig en onberispelijk. God ziet ons nu in Hem in genade aan en de norm die voor Hem gold, is ook op ons van toepassing. Méér hebben wij niet nodig en is uiteraard ook niet mogelijk.
Een andere betekenis van de witte steen is misschien, dat het een toegangsbewijs voor een feest was. Op zulke stenen stond echter geen naam geschreven, terwijl dat hier wel zo is (2:17b). Bij winnaars van sportwedstrijden lag het weer anders en kende men inderdaad dat gebruik, opdat de winnaar de steen kon meenemen naar huis en daar aanspraak kon maken op hulde. Beide betekenissen kunnen hier worden gecombineerd: de witte steen als toegangsbewijs geeft recht op het Messiaanse feestmaal; en als legitimatiebewijs geeft het de overwinnaar recht op erkenning. Dit beeld sluit aan bij de overwinningskrans of kroon die de overwinnaars in Smyrna wordt toegezegd (2:10).
De erkenning van de ‘strijders’ draagt hier in de brief aan Pergamum echter een meer persóónlijk karakter. Het is de Here Zelf die de steen uitreikt en het lijkt erop dat dit plaatsvindt in de privé-sfeer: ‘Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt’ (2:17b). De persoonlijke goedkeuring van de kant van de Here komt dus tot uitdrukking in het verlenen van een nieuwe naam, waarvan de betekenis alleen door de ontvanger wordt begrepen. Deze bijzonderheid zien wij eveneens bij de naam die de Here Zelf draagt bij Zijn wederkomst: ook de naam van de gróte Overwinnaar is ten diepste een geheim (Openbaring 19:12).
Het noemen met een nieuwe naam, die de mond des Heren zal bepalen (vgl. Jesaja 62:2; 65:15), wijst aan de ene kant op de Goddelijke rechten van de Naamgever. Hij heeft recht op ons leven, Hij bepaalt de naam die uitdrukking geeft aan ons wezen. Hij zal straks alle dingen nieuw maken; en de gelovigen zijn nu reeds een nieuwe schepping in Christus. Aan de andere kant wijst de nieuwe naam ook op een nieuw, heerlijk, heilig wezen, dat wij als begenadigde mensen zelf mogen kennen en genieten. Een nieuwe, hemelse status wacht de overwinnaars. De gemeenschap met de Here is dan volkomen.

Hugo Bouter