Bewogen brieven (VIII)

Hugo Bouter • 79 - 2003/04 • Uitgave: 11
Bijzondere beloften van Christus in de Openbaring

‘Wie overwint, hem zal Ik macht geven over de heidenen’

Openbaring 26:27


Het probleem in Tyatira was dat van de valse profetie en dan met name de rol die de vrouw Izebel daarbij vervulde (2:20). Dit is een verwijzing naar de tijd van verval en afval onder de regering van de goddeloze koning Achab, die deed wat kwaad was in de ogen des Heren, meer dan allen die vóór hem geweest waren (1 Koningen 16:30). Onder de invloed van zijn heidense vrouw Izebel ging hij de Baäl — een natuurgod, de god van de vruchtbaarheid — dienen en zich voor hem neerbuigen. Het deelnemen aan de heidense offermaaltijden ging veelal gepaard met morele losbandigheid en hoererij (zoals dat trouwens ook gebeurde naar aanleiding van het optreden van de valse profeet Bileam, vgl. Numeri 25; 31:16; Openbaring 2:14).
Uit de geschiedenis in 1 Koningen blijkt wel dat Izebel zelf hierbij een actieve rol speelde (zie o.a. 1 Koningen 21:25). Haar invloed maakte haar tot een (valse) profetes, die het volk leerde de afgoden te dienen. In ieder geval neemt de brief aan Tyatira dit als uitgangspunt, hoewel het hier natuurlijk in overdrachtelijke zin wordt bedoeld. Izebel is een beeld van het pausdom, dat in de loop van de eeuwen door haar onbijbelse leringen het ware christendom heeft vermengd met allerlei vormen van heidendom.
De pretentie van Izebel was dat zij ‘een profetes’ was, maar ondertussen verleidde zij Gods volk ‘om te hoereren en afgodenoffers te eten’ (2:20). Zij was dus een valse profetes en zou als zodanig worden geoordeeld. Dat was — zo lezen wij hier — het vonnis van de Zoon Gods, die Zichzelf in deze brief als de alwetende en alziende Rechter voorstelt (2:18; vgl. 1:13-16). Deze benaming van Christus is terug te voeren op Psalm 2, met name de verzen 7 en 12. De Zoon van God is Erfgenaam van alle dingen. Hij ontvangt de volken als Zijn erfdeel en de koningen worden ertoe opgeroepen de Zoon te ‘kussen’, dat wil zeggen zich nederig aan Hem te onderwerpen. Opstandige volken zou Hij verpletteren ‘met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk’ (Psalm 2:9).
Deze bewoordingen vinden wij bijna letterlijk terug aan het einde van de brief aan Tyatira. De overwinnaar krijgt hier namelijk de belofte dat Christus hem ‘macht zal geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld’ (2:26-27). De ‘heidenen’ zijn alle volken buiten Israël. Het hoeden van de heidenen met een ijzeren staf wijst op absolute onderwerping aan de Zoon en Zijn metgezellen. Het voorrecht dat de Vader heeft toegezegd aan de Zoon, geldt impliciet ook voor de overwinnaars. De Vredevorst deelt Zijn heerschappij over de volken met Zijn mede-erfgenamen! Twee andere plaatsen in het laatste Bijbelboek spreken eveneens over het hoeden van de heidenen (Openbaring 12:5; 19:15). Gods Koninkrijk is dan gekomen in kracht en grote heerlijkheid. Uit deze plaatsen blijkt ook dat dit pas gebeurt bij Christus’ wederkomst. Hier raken wij de kern van de brief aan Tyatira. Wat de valse profetes Izebel (oftewel het pausdom) beoogde in het hier en nu, het uitoefenen van de heerschappij over de volken en de koningen der aarde, wordt door Christus Zelf toegezegd aan de overwinnaars op de tijd die door de Vader bepaald is. De beloning voor hun trouw komt op Gods tijd. De Vader geeft alle macht aan de Zoon en de Zoon geeft die op Zijn beurt aan Zijn deelgenoten, Zijn mederegenten. De heiligen zullen de wereld oordelen (1 Korintiërs 6:2). Wat een prachtige beloning voor hen die getrouw zijn, die vasthouden wat zij van hun Here hebben ontvangen en die volharden totdat Hij komt (2:25).

Hugo Bouter