Bewogen brieven (XI)

Hugo Bouter • 79 - 2003/04 • Uitgave: 16
Bijzondere beloften van Christus in de Openbaring

‘En Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens’
Openbaring 3:5


De tweede belofte voor de overwinnaars te Sardes heeft eveneens te maken met de kritiek aan het begin van de brief. ‘Gij zijt dood’, luidde het oordeel van de Here (3:1). Wie geestelijk dood is, kan wel vermeld staan in de registers van een kerkelijke gemeente, maar hij staat helaas niet opgeschreven ‘in de hemelen’ (Lucas 10:20). Zijn naam ontbreekt in het boek des levens. Iemand die opnieuw geboren is en tot de overwinnaars behoort, krijgt echter de garantie dat zijn naam geenszins zal worden uitgewist uit dit boek. Het leven staat hier dus tegenover de dood en het boek des levens tegenover de registers van naambelijders.
Het is frappant dat het boek des levens tweemaal ‘het boek des levens van het Lam’ wordt genoemd in de Openbaring (13:8; 21:27). Het Lam dat geslacht is, is voor ons de Bron van het leven geworden. Hij is gestorven voor onze zonden en Hij schenkt ons het eeuwige leven op grond van Zijn dood en opstanding. Hij heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht. Het boek des levens behoort Hem toe en Hij geeft het nieuwe leven aan wie Hij wil.
De uitdrukking komt nog enkele keren voor in het laatste bijbelboek (17:8; 20:12,15). Twee punten springen daarbij in het oog. Er is een categorie die er níet instaat, dat zijn ‘zij die op de aarde wonen’ en die het beest en zijn beeld aanbidden. Er is gelukkig ook een categorie die er wél instaat (getrouwen, martelaren); daarvan wordt impliciet gezegd dat hun naam ‘vanaf de grondlegging der wereld’ geschreven is in het boek des levens. Kennelijk gaat het hierbij niet om hemelse heiligen, die in Christus van eeuwigheid reeds zijn uitverkoren. Van de gelovigen die tot de Gemeente behoren, wordt immers gezegd dat zij zijn uitverkoren ‘vóór de grondlegging der wereld’ (Efeziërs 1:4). Bij het oordeel voor de grote witte troon is het boek des levens de Goddelijke toetssteen. Allen die niet in het boek des levens zijn geschreven, worden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs (Openbaring 20:11-15). Het leven staat hier dus opnieuw tegenover de dood en dat in zijn uiterste en eeuwige consequenties.
Elders in het Nieuwe Testament wordt het boek des levens alleen nog genoemd in Paulus’ brief aan de Filippenzen (4:3). De apostel was ervan overtuigd dat de namen van zijn medewerkers stonden opgeschreven in het boek des levens. Evenals de burgers van een stad staan ingeschreven in een register, zijn de namen van al Gods dienstknechten bij Hem bekend. Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen (Filippenzen 3:20). Onze namen staan opgetekend in de hemelen, in de registers van het Nieuwe Jeruzalem!
De Here geeft hier aan de overwinnaars, ‘enkele personen te Sardes’ (3:4), de garantie dat hun namen geenszins zullen worden uitgewist uit het boek des levens. Dit ‘uitwissen’ schijnt een vakterm te zijn voor het verwijderen uit het bevolkingsregister van personen die ter dood waren veroordeeld. Dit zou de trouwe gelovigen nooit overkomen, zo belooft de Here. Hiermee is niet gezegd dat ware gelovigen ooit nog verloren zouden kunnen gaan. De Here garandeert hier juist dat dit geenszins zal gebeuren. Het schrappen uit het boek des levens lijkt ontleend te zijn aan enkele Oudtestamentische passages (Exodus 32:32-33; Psalm 69:29). Het is echter de vraag of het hier om hetzelfde boek gaat; het Oude Testament doelt veeleer op een register van alle personen die op aarde leven of die tot het volk Israël behoren. Hierna volgt in Openbaring 3 dan ook nog een positieve belofte: ‘...maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen’ (3:5c). Dit is de keerzijde van de belofte dat de naam van de overwinnaar geenszins zal worden uitgewist uit het boek des levens. Zijn naam zal ook openlijk worden genoemd en beleden in de tegenwoordigheid van de hoogste Autoriteit in de hemel. Dit is een verwijzing naar Matteüs 10:32 en Lucas 12:8. Het belijden van Christus hier op aarde, het toneel waar Hij door de mensen verworpen is, heeft consequenties voor de hemel. Ieder die Hem belijden zal voor de mensen, mag rekenen op erkenning door de hemel, door God de Vader en door de engelen Gods. De Here kent ons en roept ons bij name en onze namen staan voor altijd opgetekend in de hemelen. Wat een aansporing om de Here Jezus trouw te dienen en Hem te volgen, waar Hij ook heengaat!

Hugo Bouter