Bijbelstudie over rentmeesterschap (1)

Joop Schotanus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 13
Zoals we kunnen spreken van het priesterschap van alle gelovigen, kunnen we ook spreken van het rentmeesterschap aller gelovigen. Als het gaat om beheerder te zijn van geld en goed dan betekent dat op de juiste manier omgaan met wat de Here ons heeft toevertrouwd. Dat geldt voor verschillende zaken. Dat sluit onder andere ook ons omgaan met ons lichaam in, als een tempel van de Heilige Geest, evenals alles wat de instandhouding van dat lichaam inhoudt. Wij zullen als goede rentmeesters alle risico’s willen vermijden, die onnodig ons lichaam schade zullen berokkenen. Tegelijkertijd weten we dat we aan de natuur onderhevig zijn, waarbij bij het ouder worden onze uiterlijke mens in verval kan raken en als het goed is de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd wordt. Ons omgaan met geld is ook een aspect van ons rentmeesterschap. De principes en de toepassing van dat omgaan met geld vinden we vooral ook in hoofdstuk 8 en 9 van de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs.

Enkele Bijbelse uitgangspunten
Misschien denken we dat het Oudtestamentische ‘geven’ zich beperkt tot het geven van tienden, maar er is ook in het Oude Testament een geven dat vergelijkbaar is met het Nieuwtestamentische geven. "Er zijn er die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen, terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd (Spreuken 11:24 en25). Paulus benadrukt in 2 Kor. 9:7 de vrijgevigheid van de gelovigen. "Een ieder doe naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief". Als we onze "verplichte vrijwillige bijdragen" tegen het bijbels licht houden, dan hebben we niet alleen te maken met een innerlijke tegenspraak, maar ook met een bijbelse ongerijmdheid. Om de zaken zuiver te houden, zou men in de Gemeente, de "dienst der offeranden" kunnen aankondigen met "U krijgt nu de gelegenheid om wat u in uw hart hebt voorgenomen om bij te dragen, nu af te dragen". Maar waarschijnlijk is het meeste al via bankafschrijvingen ter bestemde plaats aangekomen. Hoe het ook zij: "Geven is een hartezaak".

De principes
2 Kor. 8:2 spreekt van een overvloedige rijkdom aan mildheid, die bevorderd werd door een overvloedige blijdschap en een diepe armoede. Dit gaat zo tegen ons verstand in dat er alleen maar sprake kan zijn van genade en nog eens genade. Geven behoeft geen rationele basis!
Vers 3 en 4 laten zien dat geven beschouwd moet worden als een voorrecht, vanuit een innerlijke gedrevenheid (met alle aandrang). Opnieuw alleen maar te verklaren vanuit een mentaliteit doordrenkt van overvloedige genade. Dit soort geven is zo totaal anders dan het geven onder een wettisch systeem, uit gevoelens van verdienste of menselijk medelijden. Dit laatste beheerst vaak het geven van niet-gelovigen en vleselijke christenen.
Vers 5 toont geven als een onderdeel van totaliteit. De waarde van het geven wordt altijd bepaald vanuit de totale overgave aan de Here. Deze zelfovergave gaat vooraf aan een zuiver geven voor een bepaald doel. Als iemand gewoon geeft van zijn geld, dan is dat niet anders dan dat elke niet-gelovige ook doet of kan doen. Bijbels gezien wordt de gave geheiligd door de gever.
Vers 6 en 7 noemt het geven ‘liefdewerk’, waarbij voor de juiste bestemming anderen (in dit geval Titus) ingeschakeld kunnen worden. Het Macedonische voorbeeld kan voor de Korinthiërs een stimulans zijn om eveneens overvloedig deel te nemen aan dit liefdewerk. Geven ligt in het verlengde van geestelijke groei.
Vers 8: Korinthiërs, breng je geven in overeenstemming met je geloof en toewijding. In wezen is het overvloedig geven een toets voor de echtheid van de liefde voor de Here. Het wordt een soort tweede natuur voor de christen.
Vers 9: Alvorens een christen kan begrijpen waar het bij geven om gaat, zal hij/zij beslist verlost moeten zijn van een wettische levenshouding. Hij moet doordrenkt zijn van de "alles is genade" mentaliteit oftewel geleefd worden door de gezindheid van Christus, die voor ons de diepe weg is gegaan om ons rijk te maken. Het ware geven is het geven van zichzelf. (Zie ook vers 5).

De toepassing
In 2 Cor. 8:10 wordt niet een opdracht gegeven, want dat zou in strijd zijn met het principe van de vrijwilligheid en met de genade van Jezus Christus, die ze immers hebben leren kennen (vers 9). Paulus geeft zijn mening, een opinie, die gevormd is in zijn geestelijke groei. Meningen zijn onbetrouwbaar als er geen sprake is van geestelijke groei. Vers 11 en 12 leggen nog eens de nadruk op bereidwilligheid. Nu er al een jaar overheen gegaan is, kan de draad weer opgenomen worden. Die bereidwilligheid krijgt pas zijn waarde als deze omgezet wordt in de voltooiing van de uitvoering. We zouden prat kunnen gaan op onze bereidvaardigheid in het geven van geld of dingen als we ze zouden hebben. Er zijn zelfs christenen, die hun meedoen aan loterijen e.d. op deze manier proberen te rechtvaardigen. "Bereidvaardigheid is welkom naar wat men heeft, niet naar wat men niet heeft".
Vers 13 , 14 en 15 duiden op gemeenschappelijkheid. De Korinthiërs hoeven niet het gevoel te krijgen dat zij de taak overnemen van andere gemeenten. Die houden hun eigen mogelijkheden om het werk des Heren te ondersteunen, maar nu gaat het om een acute nood in de gemeente van Jeruzalem, die speciale aandacht behoeft. Vers 15 doet ons denken aan Handelingen 2. Die gebrek had, had niet te weinig en die veel had, had niet teveel. Die veel verzameld had, had niet teveel en die weinig verzameld had, had niet tekort.
Vers 16, 17 en 18: De Here God is de oorsprong van toewijding. Ook in het leven van Titus, die met de uitvoering belast is. Ook al wordt hij ertoe gestimuleerd door Paulus, toch is hij uit eigen beweging bij de Korinthiërs gekomen om de uitvoering van het ondersteuningsplan ten uitvoer te brengen. Er wordt verondersteld dat o.a. Lukas, de broer van Titus, met hem meegekomen is om dit liefdewerk te voltooien. Het evangeliewerk van deze broeder wordt geprezen. Dit past binnen het raamwerk van het begin van vers 16: Maar God zij gedankt.
Vers 19, 20 en 21: Deze broeder is voor dit werk door andere gemeenten aanbevolen. Het werk wordt gedaan vanuit twee motieven: Om te zijn tot eer van God en tot betoning van de bereidwilligheid van gelovigen. Met grote nadruk wordt er gewezen op de zorgvuldigheid van het omgaan met geld. Als onderdeel van ons rentmeesterschap is het belangrijk om bedacht te zijn op de mogelijkheid van verdachtmaking. In dit geval vanwege de grote opbrengst die door hun handen gaat. Niet alleen voor het oog van God, maar ook voor dat der mensen. Altijd helemaal transparant zijn in geldzaken in de gemeente is van wezenlijk belang en is onderdeel van een zuiver rentmeesterschap.
Vers 22-24: Deze slotverzen van hoofdstuk 8 zijn een aanbeveling van medebroeders in de bediening. Geestelijk brengt de Here God de onderlinge relaties op een niveau, dat het mogelijk maakt om samen een groot gezegend werk te kunnen doen.

Als persoonlijke opinie wil ik graag deze studie afsluiten met de opmerking dat er minder tijd aan concrete geldzaken besteed zou hoeven te worden, als de geestelijke kant van het rentmeesterschap onder Gods kinderen meer beleefd zou worden. Geldproblemen hebben veelal te maken met gebrek aan geestelijk gehalte van het werk en gebrek aan toewijding van de gelovigen. Vanuit een volkomen toewijding aan de Here kan Zijn werk voortgang vinden.

Joop Schotanus