Bijbelstudie over rentmeesterschap (2)

Joop Schotanus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 14
In ons kerkelijk leven kunnen we in de loop der traditie ons heel wat meningen gevormd hebben over allerlei zaken. Er zijn vastgeroeste meningen over ambten, zondagsrust, liturgie, waaraan men de ware kerk van Christus wil afmeten. Vreemd genoeg worden onze kerkelijke financiële praktijken nooit of bijna nooit tegen het bijbels licht gehouden. Daarom nu in enkele artikelen daarvoor enige aandacht. Misschien is het iets voor bijbelstudie kringleiders om in het komende seizoen hier aandacht aan te geven.

Enkele Bijbelse uitgangspunten
Zoals we kunnen spreken van het priesterschap van alle gelovigen, kunnen we ook spreken van het rentmeesterschap aller gelovigen. Als het gaat om beheerder te zijn van geld en goed dan betekent dat op de juiste manier omgaan met wat de Here ons heeft toevertrouwd. De principes en de toepassing van dat omgaan met geld vinden we vooral ook in hoofdstuk 8 en 9 van de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs. Misschien denken we dat het Oudtestamentische geven zich beperkt tot het geven van tienden, maar er is ook in het Oude Testament een andersoortig geven dat vergelijkbaar is met het Nieuwtestamentische geven. "Er zijn er die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen, terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd (Spreuken 11:24 en 25). Paulus benadrukt in 2 Kor. 9:7 de vrijgevigheid van de gelovigen. "Een ieder doe naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief". Als we onze "verplichte vrijwillige bijdragen" tegen het bijbels licht houden, dan hebben we niet alleen te maken met een innerlijke tegenspraak, maar ook met een bijbelse ongerijmdheid. Om de zaken zuiver te houden, zou men in de gemeente, de "dienst der offeranden" kunnen aankondigen met "U krijgt nu de gelegenheid om, wat u in uw hart hebt voorgenomen om bij te dragen, nu af te dragen". Maar waarschijnlijk is het meeste al via afschrijvingen ter bestemde plaats aangekomen. Hoe het ook zij: "Geven is een hartezaak". Misschien kunt u tegenover dat wat geven niet moet zijn vanuit het onderstaande kort en bondig weergeven wat het wel moet zijn. Dit zal het "geestelijk" denken over geven kunnen bevorderen.

De principes over geven uit 2 Kor. 8:2-9.
Niet met tegenzin, maar wel......?
Vers 2 spreekt van een overvloedige rijkdom aan mildheid, die bevorderd werd door een overvloedige blijdschap en een diepe armoede. Dit gaat zo tegen ons verstand in dat er alleen maar sprake kan zijn van genade en nog eens genade. Hierbij passen geen slinkse wegen om aan geld te komen.
Niet onder dwang, maar wel......?
Vers 3 en 4 laten zien dat geven beschouwd werd als een voorrecht, vanuit een innerlijke gedrevenheid (met alle aandrang). Opnieuw alleen maar te verklaren vanuit een mentaliteit doordrenkt van overvloedige genade. Dit soort geven is zo totaal anders dan het geven onder een wettisch systeem of uit gevoelens van verdienste of menselijk medelijden. Dit laatste beheerst vaak het geven van nietgelovigen. Geen dwang, maar drang.
Niet uit menselijk medelijden, maar wel......?
Vers 5 toont geven als een onderdeel van totaliteit. De totale overgave van zichzelf aan de Here zal altijd vooraf gaan aan een zuiver geven voor een bepaald doel. Als iemand gewoon geeft van zijn geld, dan is dat niet anders dan dat elke niet-gelovige ook doet of kan doen. Bijbels gezien wordt de gave geheiligd door de gever. Het resultaat is dan een zegenrijk werk, dat vergezeld wordt door de voorbede.
Niet uit competitie, maar wel......?
Vers 6 en 7 noemt het geven liefdewerk, waarbij voor de juiste bestemming anderen (in dit geval Titus) ingeschakeld kunnen worden. Het Macedonische voorbeeld kan voor de Korinthiërs een stimulans zijn om eveneens overvloedig deel te nemen aan dit liefdewerk. Geven ligt in het verlengde van geestelijke groei.
Niet als een verplichting, maar wel......?
Vers 8: Korinthiërs, breng je geven in overeenstemming met je geloof en toewijding. In wezen is het overvloedig geven een toets voor de echtheid van de liefde voor de Heer. Het wordt een soort tweede natuur voor de christen. Het geweten is hierbij de toetssteen.
Niet naar menselijk voorbeeld, maar wel......?
Vers 9: Alvorens een christen kan begrijpen waar het bij geven om gaat, zal hij/zij beslist verlost moeten zijn van een wettische levenshouding. Hij moet doordrenkt zijn van de "alles is genade" mentaliteit, waarbij geleefd wordt vanuit de gezindheid van Christus, die voor ons de diepe weg is gegaan om ons rijk te maken. Het ware geven is het geven van zichzelf (Zie ook vers 5). Christus is daarin het zuivere voorbeeld.
Niet naar wat je niet hebt, maar wel......?
In vers 10 –12 wordt niet een opdracht gegeven, want dat zou in strijd zijn met het principe van de vrijwilligheid en met de genade van Jezus Christus, die ze immers hebben leren kennen (vers 9). Paulus geeft zijn mening, maar wel een opinie, die gevormd is in zijn geestelijke groei. Meningen zijn onbetrouwbaar als er geen sprake is van geestelijke groei. Het gaat hier om de voltooiing van iets wat ze zich al een jaar eerder voorgenomen hebben. Nu er al een jaar overheen gegaan is, kan de draad weer opgenomen worden. De bereidwilligheid krijgt pas zijn waarde als deze omgezet wordt in de voltooiing van de uitvoering. We zouden prat kunnen gaan op onze bereidvaardigheid in het geven van geld of dingen als we ze zouden hebben. Er zijn zelfs christenen, die op deze manier hun hebzucht proberen te rechtvaardigen door mee te doen aan loterijen. "Bereidvaardigheid is welkom naar wat men heeft, niet naar wat men niet heeft".
Niet om het andere gelovigen gemakkelijker te maken, maar wel......?
Vers 13 tot en met 18 duiden op gemeenschappelijkheid. De Korinthiërs hoeven niet het gevoel te krijgen dat zij de taak overnemen van andere gemeenten. Die houden hun eigen mogelijkheden om het werk des Heren te ondersteunen, maar nu gaat het om een acute nood in de gemeente van Jeruzalem, die speciale aandacht behoeft. Vers 15 doet ons denken aan Handelingen 2. Die gebrek had, had niet te weinig en die veel had, had niet teveel. Die veel verzameld had, had niet teveel en die weinig verzameld had, had niet tekort (Een verwijzing naar het manna uit de woestijn).
In de verzen 16 tot en met 18 volgt een korte toelichting op de betrouwbaarheid van de uitvoerders. De Here God is de oorsprong van toewijding. Ook in het leven van Titus, die met de uitvoering belast is. Ook al wordt hij ertoe gestimuleerd door Paulus, toch is hij vanuit zijn grote liefde uit eigen beweging bij de Korinthiërs gekomen om de uitvoering van het ondersteuningsplan ten uitvoer te brengen. Er wordt verondersteld dat o.a. Lukas, met hem meegekomen is om dit liefdewerk te voltooien. Het evangeliewerk van deze broeder wordt geprezen. Dit past binnen het raamwerk van het begin van vers 16: Maar God zij gedankt.
Niet als een noodgedwongen bijkomstigheid, maar wel......?
Vers 19, 20 en 21: Deze broeder is voor dit werk door andere gemeenten aanbevolen. Het werk wordt gedaan vanuit twee motieven: Om in alles te zijn tot eer van God en tot betoning van de bereidwilligheid van gelovigen. Met grote nadruk wordt er gewezen op de zorgvuldigheid van het omgaan met geld. Als onderdeel van ons rentmeesterschap is het belangrijk om bedacht te zijn op de mogelijkheid van verdachtmaking. In dit geval vanwege de grote opbrengst die door hun handen gaat. Niet alleen voor het oog van God, maar ook voor dat der mensen. Altijd helemaal transparant zijn in geldzaken in de gemeente is van wezenlijk belang en onderdeel van een zuiver rentmeesterschap.

Conclusie
Vers 22-24: Deze slotverzen van hoofdstuk 8 zijn een aanbeveling van medebroeders in de bediening. Geestelijk brengt de Here God de onderlinge relaties op een niveau, die het mogelijk maakt om een groot gezegend werk te kunnen doen. Geen kerkenraadsvergaderingen, waarbij alleen nog maar over geld gepraat wordt, maar waar vanuit een volkomen toewijding aan de Heer er een werk tot stand komt waarbij alle noden (ook de materiële) als vanzelfsprekend met de nadruk op geestelijke groei hun oplossing vinden. Dus als er financiële problemen in de gemeente zijn, heeft de kerkenraad maar één agendapunt voor hun vergadering: Rentmeesterschap. Dit als tweelingzusje van het priesterschap van alle gelovigen.

Joop Schotanus