Boeken in het boek Openbaring (5)

Kris Tavernier • 87 - 2011 • Uitgave: 24
De verzegelde boekrol (c)

Aanbidding van het Lam
Een sterke engel stelde met luide stem de vraag: ‘wie is waard het boek te openen en zijn zegels te verbreken?’ (Openbaring 5:2). Het Lam en niemand anders, is waardig om de boekrol te nemen uit de rechterhand van Hem die op de troon zit. Wat een prachtig gebeuren zien we hier! Wat een kostbare reikwijdte van de waarde en de kracht van Zijn offerwerk blijkt uit dit tafereel! Wanneer het Lam de boekrol neemt (5:7) klinkt er een drievoudige lofzang in de hemel: ‘U bent waard het boek te nemen en zijn zegels te openen; want U bent geslacht en hebt voor God gekocht met uw bloed…’ (5:9-10). In crescendo klinkt de aanbidding: ‘… en zij zeiden met luider stem: Het Lam dat geslacht is, is waard te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en lof’ (5:12). En een derde keer: ‘Hem die op de troon zit, en het Lam, zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid’ (5:13).
Er zijn twee zaken die opvallen bij deze drievoudige aanbidding van het Lam. Ten eerste breidt de kring van aanbidders steeds uit. De eerste keer zijn het de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten die aanbidden. De tweede keer komen er daar vele engelen bij. De derde keer wordt er gesproken over ‘elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is’.
Ten tweede is er steeds een kleine verandering in de inhoud van de aanbidding. De eerste keer gaat het over het Lam, het werk dat Hij volbracht heeft en over de begenadigden door dat werk. De tweede keer gaat het enkel meer over het Lam, waarbij er wel nog aandacht is voor het werk dat Hij volbracht heeft. De derde keer is er alleen nog maar aandacht voor de Persoon van het Lam en wordt er niet meer gesproken over het werk dat Hij heeft volbracht. De aanbidding wordt daarmee steeds intiemer, waarbij het uiteindelijk enkel en alleen nog maar om Hem gaat.

De vierentwintig oudsten
Bij dat plechtig gebeuren waarbij het Lam de verzegelde boekrol ontvangt, zijn er ook verheerlijkte gelovigen aanwezig. Er zijn bij deze hemelse gebeurtenis mensen aanwezig! We herkennen hen in de vierentwintig oudsten (4:4,10; 5:5,6,8,11,14). We moeten bij deze oudsten niet letterlijk aan vierentwintig personen denken, maar aan een veel groter gezelschap van mensen.
Het is dan natuurlijk de vraag wie er door deze vierentwintig oudsten worden voorgesteld.1 Mijns inziens (en van vele anderen) gaat het bij de vierentwintig oudsten om zowel de Oudtestamentische gelovigen als om de gemeente van het Nieuwe Testament. Het getal vierentwintig lijkt haast automatische een verdeling van twee maal twaalf in te houden; twaalf aartsvaders van Israël en twaalf apostelen (die elk representatief zijn voor een groep van gelovigen, resp. de Oudtestamentische gelovigen en de gelovigen van de gemeente).2 Bovendien wordt er in Openbaring 20:4 enkel nog gesproken over de opstanding van zij die gedood zijn tijdens de grote verdrukking. Het kan niet zijn dat de Oudtestamentische gelovigen en de gelovigen van de gemeente geen deel zouden hebben aan deze opstanding en bijgevolg ook nog steeds in het dodenrijk (weliswaar in het paradijs) zouden verblijven gedurende het duizendjarig vrederijk van Christus. Bovendien zouden zij dan geen deel hebben aan de bruiloft van het Lam, wat nog daarvoor plaatsvindt (19:6-10), terwijl er een goede bewijsvoering is dat de gemeente zélf de bruid is. Ook wordt er gesproken over de genodigden, en wie anders zouden dat kunnen zijn dan de Oudtestamentische gelovigen? Ook zouden zij de wederkomst dan niet meemaken (19:11vv.). Wat betreft de gemeente geeft het Nieuwe Testament ons alvast het getuigenis dat de gemeente de Heer Jezus zal vergezellen bij Zijn wederkomst (o.a. Kolossenzen 3:4, 2 Tessalonicenzen 1:10). Dat alles is dus niet aannemelijk.
Bij de vierentwintig oudsten gaat het dan ook om zowel de gemeente als om de Oudtestamentische gelovigen die allen in een verheerlijkte toestand zijn gebracht. Naar Hebreeën 11:40 komen zij beide samen tot volmaaktheid, heerlijkheid. Vergelijk de witte klederen van de oudsten in Openbaring 4:4. Het is dan ook heel redelijk om hen samen in de vierentwintig oudsten te herkennen én dus ook om de opname van de gemeente – in beeld – te zien in Openbaring 4:1. Johannes verlaat daar het aardse toneel en wordt naar de hemel overgeplaatst. Dat past met de uitleg dat het in Openbaring 2 en 3 om het tijdperk van de gemeente gaat (denk aan de indeling van het boek de Openbaring: ‘wat ná dezen geschieden moet’ Openbaring 1:19, merk dezelfde uitdrukking op in 4:1) en met het gegeven dat er vanaf Openbaring 4 nergens meer gesproken wordt over de gemeente alsof die op de aarde is.

Bij de vierentwintig oudsten gaat het om zowel de Oudtestamentische gelovigen als om de gemeente. Zij zijn in een verheerlijkte toestand en hebben nu ook een vol inzicht in de regeringswegen van God (vgl. 5:5, 7:13-17). Deze vierentwintig oudsten bevinden zich rondom de troon en zitten ook zelf op tronen (4:4). Zo worden zij gezien in een Koninklijke hoedanigheid. En zij bevinden zich in de hemelse troonzaal vanwaar de oordelen over de aarde uitgaan. De troon houdt verband met Gods regeringswegen over de aarde. Naast deze Koninklijke hoedanigheid worden zij ook gezien in een priesterlijke hoedanigheid, waarbij zij aanbidders zijn (4:10, 5:8-14, vgl. 11:16, 19:4). Het is dan ook belangwekkend dat er vierentwintig oudsten zijn, waardoor er een parallel is met de vierentwintig priesterklassen in 1 Kronieken 24.
Wat betreft de gemeente komt dit overeen met wat Petrus in zijn eerste brief schrijft, namelijk dat de gelovigen van de gemeente een koninklijk priesterschap vormen (1 Petrus 2:9, vgl. vers 5, Openbaring 1:6). Het behoeft geen probleem te zijn dat de Oudtestamentische gelovigen en de gelovigen van de gemeente als één groep van vierentwintig oudsten worden gezien. Het gaat immers niet om het vaderhuis zoals in Johannes 14, maar om de troonzaal van God die te maken heeft met Gods regeringswegen. Daar hebben beide groepen van gelovigen mee van doen. Beide zullen de Here Jezus Christus ook vergezellen bij Zijn wederkomst. Ook in 1 Tessalonicenzen 4 wordt de opname in die context gezien (de ‘dag van de Here’ is een centraal thema in de brieven aan de Tessalonicenzen).

Het zal een prachtig gebeuren zijn in de troonzaal van God wanneer het Lam de boekrol ontvangt. En wat een bijzondere gedachte dat wij als gelovigen hier dan bij zullen zijn, dat wij ons dan in de troonzaal van God bevinden. We zijn daar geen toeschouwers van afstand, maar zijn intens betrokken bij heel het gebeuren. God heeft ons werkelijk heel wat meer toebedacht dan wat wij ooit aan verdiensten zouden kunnen hebben. Terecht klinkt de aanbidding in Openbaring 5, ook uit onze monden, voor het Lam die alles volbracht heeft voor ons.

Kris Tavernier

1 Deze vraag is niet onbelangrijk, maar heeft implicaties voor heel de kijk op het boek de Openbaring. Het heeft bijvoorbeeld invloed op de indeling van het boek Openbaring, de uitleg van Openbaring 2 en 3, de identificatie van de schare die niemand tellen kan in Openbaring 7 en op de vraag waar we de opname dienen te veronderstellen in het boek de Openbaring. Immers, als de gelovigen van de gemeente in de hemel aanwezig zijn bij het openen van de zegels, dan kunnen zij daarna niet op de aarde gezien worden.
2 Bij de vierentwintig oudsten gaat het beslist om de gelovigen van de gemeente, waarbij er ook dan nog verschil van mening bestaat m.b.t. de Oudtestamentische gelovigen. Het getal 24 hoeft immers geen tweedeling in te houden in 2 keer 12, hoewel dat wel erg aannemelijk is. Het getal 24 kan ook uitsluitend verbonden worden met de vierentwintig priesterklassen uit 1 Kronieken 24 (zie verder in de tekst).