Calvijn, Haydn en Darwin

Feike ter Velde • 85 - 2009 • Uitgave: 12
Het is dit jaar het jaar van de Franse reformator Johannes Calvijn, maar ook het jaar van de Oostenrijkse componist Franz Joseph Haydn en van de Britse natuurkundige Charles Darwin. Dit is zo, omdat Calvijn werd geboren in 1509, Haydn is gestorven in 1809 - hetzelfde jaar waarin Charles Darwin werd geboren. Het zijn alle drie namen van mensen die grote indruk hebben nagelaten op onze cultuur en daarom de moeite waard er tenminste enige aandacht aan te besteden.
Gaat u mee… even wandelen door ons Europese cultuurbos?


Laten we beginnen met Johannes Calvijn (1509-1564). Er verschijnen dit jaar bijna dagelijks artikelen, beschouwingen en boeken over deze man, zijn werk en zijn invloed op ons en onze cultuur. En dat is niet voor niets. Calvijn was een groot man, een wetenschapper en theoloog van naam. Een bepaalde stroming in het christendom dankt haar naam aan hem - het calvinisme. Die aanduiding geeft meer een levensstijl en een bepaalde gevoelswaarde aan dan dat het doet denken aan Calvijn zelf. Hij heeft zich natuurlijk nooit ingespannen om een calvinistische ‘beweging’ op gang te brengen. Het calvinisme is ondanks Calvijn ontstaan. Het staat voor soberheid, degelijkheid, spaarzaamheid, betrouwbaarheid. Het zijn mooie deugden, met als bijkleur: saaiheid. Het calvinisme staat wantrouwend tegenover kunst en cultuur. Ben ik ook een calvinist, vroeg ik me af. Ik deed de C-test op een website van dagblad Trouw en de uitslag verraste me. Die luidde samenvattend:
“Je hebt calvinistische trekken. Je leven staat in een calvinistisch licht, maar de harde kantjes zijn er wel wat afgesleten. Hard werken is prima, maar tegenover anderen hoeven we ons niet per se zwart-wit op te stellen. Matigheid voert de boventoon, maar daarbinnen past ook heel goed een uitspatting nu en dan.”

De theologische doordenking van de dingen door Calvijn zijn tot op vandaag een anker van het christendom op de roerige wereldzee van de 21e eeuw. Toenemende secularisatie en heidens denken dringen zich op in kerk en theologie, maar dat is nooit anders geweest. Ook in Calvijns dagen was de kracht van het humanisme, de filosofie van de oude Griekse denkwereld, alom merkbaar. Calvijn verzette zich daartegen. Niet wat uit de mens opkomt aan religie, maar wat door de levende God wordt gegeven aan geloof, dát is van waarde. Dat geloof moet ook altijd worden getoetst aan de Schrift. Dat heeft vaste fundamenten nodig in de Godsopenbaring. Calvijn heeft de kerk voorgehouden dat het gaat om Woord en Geest. Niet alleen het Woord, maar ook de Geest. Het Woord van God moet gestalte krijgen in het leven dóór de Geest. Voortdurend moet elke christen zich rekenschap geven van het feit dat zijn eigen menselijk vlees, zijn zondaarsnatuur, steeds in de weg zal staan, steeds roet in het eten wil gooien en het christenleven teniet wil doen. Want de mens is door de zonde volkomen verdorven en zal dat blijven, zolang hij in dit lichaam woont.
De moderne vormen van het aloude optimisme over de mens, zoals die vandaag tot uiting komen in evangelische en charismatische kringen is niet nieuw, maar wel hardnekkig. Daarom is er een grote markt voor. De aanbieders van deze geestelijke waar zijn legio, want de vraag is enorm. Niet de zondige mens en de genadige God staan in de schijnwerpers, maar de koopwaar van de geestelijke marskramers, die de wereld rondreizen, wordt alom aangeprezen in boeken, kleurige folders en tv-programma’s. Van de calvinistische soberheid is hier weinig te merken. Getuigen worden erbij geroepen van grote groepen in Afrika en Azië, die op de uitnodiging van blanke predikers uit Amerika en Europa naar voren komen om het aangeboden heil te aanvaarden. Een zendeling in Afrika vertrouwde mij toe, dat de mensen hun krukken wel inleveren en heen en weer lopen op het podium, maar als de prediker weg is pakken ze de krukken weer op. Er is veel schijn in een zelf opgeroepen schijnwereld. Dat wil niet zeggen dat de levende God ook vandaag geen wonderen werkt. Maar van de zendingsarts die in verre oorden in stilte zijn werk doet, zijn meestal echter geen schreeuwerige folders, aangrijpende boeken of sprekende tv-beelden. Onze calvinistische nuchterheid zou de woelige baren van het moderne christendom tot bedaren moeten brengen, maar dat lijkt (nog) niet haalbaar in onze tijd. Nodig is het wel!

Franz Joseph Haydn (1732-1809), beter bekend als Joseph Haydn, wordt de vader van de barokmuziek genoemd. Na de soberheid van Calvijn mag nu even de vrolijkheid van Haydn de aandacht vragen. Want vrolijk was hij, zo blijkt uit zijn prachtige muziek. Hij zei van zichzelf: “Aangezien God mij een opgewekt hart heeft geschonken, zal Hij mij wel willen vergeven, dat ik Hem dien in blijmoedigheid.” Haydn was een diepgelovig mens en dat komt ook tot uiting in zijn composities. Zijn levensmotto was: “Wees goed en ijverig en dien God altijd en overal.”
Hij schreef een grote hoeveelheid muziek, waaronder honderdvier symfonieën. Maar zijn grootste werk schreef Haydn toen hij al tegen de zeventig liep, het oratorium Die Schöpfung (‘De Schepping’). Hij zag dit werk ‘als door God opgedragen’. Hij schrijft: “Dagelijks zonk ik op mijn knieën om God te smeken mij kracht te geven voor een zo goed mogelijk resultaat en om mij in staat te stellen Hem op waardige wijze te loven.” Hij beschrijft de heftige emoties die over hem kwamen tijdens het eerbiedig schrijven van dit grootse werk. In de ouverture van Die Schöpfung horen we het ontstaan van het licht en de orde die God schiep en dan volgt het scheppingsverhaal in zes dagen. Een werk van adembenemende schoonheid, dat zijn weerga niet kent.

Het slotkoor luidt:

Singt dem Herren alle Stimmen! Dankt ihm, dankt ihm alle seine Werke! Lasst zu Ehren seines Namens Lob in Wettgesang erschallen! Des Herren Ruhm, er bleibt in Ewigkeit! Amen!

Looft de Heer, alle schepselen! Dankt Hem voor al Zijn werken! Laat tot eer van Zijn naam overal lofzangen weerklinken! De roem des Heren, die blijft in eeuwigheid. Amen!


Zoiets moois te horen, zoiets overweldigends en dat nog wel in het Darwinjaar, dat mag toch wel heel bijzonder heten. Want waar de reputatie van de eeuwige God, de Schepper van hemel en aarde, naar beneden wordt gehaald door Hem Zijn almacht en Zijn grote scheppingsdaden te ontzeggen, galmen deze woorden blijvend na: ‘De roem des Heren, die blijft in eeuwigheid.’ Ik ben dankbaar voor het Haydnjaar. Wat hebben we veel mogen ontvangen in deze overweldigende muziek, niet alleen in Die Schöpfung, maar ook bijvoorbeeld in de grote muzikale zeggingskracht van Haydns missen. Groots en onnavolgbaar!

Hoe anders kijken we naar Charles Darwin (1809-1882) en zijn deprimerende levenswerk. Hij zal ongetwijfeld een groot natuurkundige in zijn tijd zijn geweest. Echter, niet de eer van God, de Schepper, was zijn doel, maar hij is onbedoeld de man geworden van de blijvende ontkrachting van de Bijbel en van de onttakeling van God als Schepper. Niet de scheppende hand van God, maar dood en verderf werd de weg waarlangs het leven op aarde zich zou hebben ontwikkeld. De dood als god is de conclusie in ‘Survival of the fittest’ (‘Overleving van de sterkste’). De mens is tot dier geworden in plaats van beelddrager Gods.
Wat we weinig horen in ons land is dat het Darwinisme er niet zo best voorstaat. Tal van wetenschappers bekritiseren tal van onderdelen van de evolutietheorie, terwijl evolutionisten zich soms zelfs op agressieve wijze verweren tegen Bijbelgetrouwe christenen. Bijvoorbeeld de Engelse evolutiebioloog Richard Dawkins, die blijk geeft van grote haat jegens het christendom. Zijn geschrijf wordt bijna een zielige vertoning en men vraagt zich af hoe een mens zó ver kan komen in zijn haatgevoelens. Hij lost echter niets op en draagt wetenschappelijk niets bij aan het debat. Als hem het vuur na aan de schenen wordt gelegd door christenwetenschappers, dan laat hij het afweten met wazige en wollige antwoorden. Maar hij weet het zeker: we stammen van de apen af. Hij zei eens in een toespraak: "We admit that we are like apes, but we seldom realise that we are apes." (“We geven toe dat we als apen zijn, maar we realiseren ons maar zelden dat we apen zijn”)
Dit is het lage zelfbeeld dat het evolutiegeloof de mensheid heeft gebracht, met alle consequenties die we vandaag zien in de moraliteit.

Het gesloten wereldbeeld, waarin alles zichzelf heeft voortgebracht en ontwikkeld, leidt per definitie tot de deprimerende conclusie: ‘dit is het en meer niet. Vraag niet naar de zin van het geschapene, want alles is niet meer dan een blinde toevalstreffer. Er is geen zin in het leven, niets heeft betekenis of blijvende waarde.’
Darwin werd er zelf, als eerste, diep ongelukkig van. Eén van de vele biografen, Willem H. Smith, schrijft over Darwin: ‘Frappant is dat Darwin juist in die periode (na de publicatie van zijn boek – ftv) zijn eerste angstaanval krijgt en daarna allerlei andere lichamelijke en psychische klachten de kop opsteken. Voor de rest van zijn leven is hij continu ziek, zwak en misselijk. Met zijn „gebrekkige karkas” kan hij vaak niet langer dan twee uur per dag werken. Zijn „hersenpan en maag” werken tegen. De tobber heeft last van hartkloppingen, duizelingen en hoofdpijnen en wordt geplaagd door steenpuisten en zwellingen. Hij moet voortdurend overgeven, vooral in omstandigheden die spanning oproepen. Hysterische huilbuien zijn hem niet vreemd. Darwin weet van zichzelf dat hij een overgevoelig mens is. Een zenuwlijder, die geregeld depressief is.’

Het Darwingeloof wordt vandaag ook omhelsd door veel christenen. Niet de feiten uit de natuur dwingen tot die keuze, maar de druk van een steeds goddelozer wordende samenleving.

Feike ter Velde