Christenen en homoseksualiteit in een ondergaande cultuur (3)

dr. R. Seldenrijk • 81 - 2005/06 • Uitgave: 4
In beide voorgaande artikeltjes maakten we kennis met opvattingen over de homoseksuele praktijk in de Oudheid en in de Vroege Kerk. Die praktijk heeft vooral ook te maken met periodes van culturele neergang. In welke wereld leefden de eerste christenen?

De eerste christenen leven in een ondergaande Romeinse cultuur. Dat wordt kernachtig beschreven door Thascius Caecilius Cyprianus (200-258). Hij is apologeet of verdediger van het christelijke geloof uit de vroege kerk en bisschop van Carthago. In 250 geeft hij een typering van de Romeinse cultuur. Met die typering wil hij aangeven dat de Romeinse cultuur decadent is, dat die samenleving neerstort, zoals het woord decadent letterlijk betekent.

Romeinse samenleving
Die Romeinse samenleving ís ook ingestort, in 410 om precies te zijn. Toen is de eeuwige stad Rome ingenomen door Alarik en zijn Goten. In 454 wordt Rome geplunderd door de Vandalen van Geiserik (389-477) en de ondergang is voltooid door de herhaalde belegeringen in de Gotenoorlog tijdens het bewind van keizer Justinianus (530). Daarmee wordt het oude Rome een verlaten ruïnestad, uiteindelijk niet vanwege de barbaarse horden, maar ten ondergegaan aan intern verderf, aderverkalking en decadentie.

Die typering van Cyprianus past bijna naadloos bij de westerse cultuur van onze tijd: “Er is geen onschuld meer in de politiek, geen rechtvaardigheid meer in de rechtbanken, geen meesterschap meer in de kunsten en geen discipline meer in het morele gedrag.” Cyprianus wist waarover hij het had. Ik zal dat met enkele voorbeelden duidelijk maken.
Allereerst een voorbeeld uit het Romeinse Rijk. Prostitutie speelt in het Romeinse rijk een belangrijke economische rol; de VN constateert in augustus 1998: “Of men het nu leuk vindt of niet, prostitutie is een belangrijke economische sector en moet als dusdanig worden erkend. Hoewel onzichtbaar in officiële statistieken, is de branche goed voor twee tot vier procent van het bruto nationaal product.”

Pompeji en Efeze
De Romeinse stad Pompeji is op 24 augustus 74 bedolven door de alles bedekkende, giftige gasregen en lavastroom die de Vesuvius uitbraakte. Daardoor beschikken we over een uniek beeld van het dagelijks leven in een doorsnee Romeinse provinciestad. Er resteert weinig meer dan een groot aantal monumenten en de daarop aangebrachte graffiti.
Deze verkiezingsslogans, gedichten, raadsels, namen en recepten zijn geschreven in vaak wat haspelend Latijn. Twintig procent is van erotische aard en diverse opschriften hebben een homoseksueel karakter. Pedicare volo (= Ik heb zin in een knaapje), kunnen we lezen. Een ander opschrift luidt: Caesius Fidelis amat Mecone Nucerinum (= Caesius Fidelis houdt van Mecone uit Nocera). Weer een ander bericht duidt op de eigenlijke homoseksuele geslachtsdaad: Pedicavi. Dankzij de graffiti krijgen we een goed beeld van de seksuele ethiek. Dergelijke opschriften worden ook op de wanden in andere steden gevonden.

In Efeze was het nauwelijks beter gesteld dan in Pompeji, zo blijkt uit de tweede brief van Paulus aan Timótheüs (3:1-9), die in Efeze verblijft. In beide voorgaande hoofdstukken wordt gesproken over afval en verloochening, maar de hier beschreven situatie is nog ernstiger. “Maar ...”: wat ik u in het voorgaande schreef is niet het ergste, het wordt nog veel erger dan hetgeen er nu reeds is. Maar, het voor de toekomst dreigende gevaar, is er reeds (2 Tim. 3:5,6,8). In het volgende artikeltje wil ik de betekenis van de conclusie van Cyprianus afronden.

Dr. R. Seldenrijk