Commentaar - jrg. 81-08/09

Feike ter Velde • 81 - 2005/06 • Uitgave: 8/9
Gij zult niet stelen’ is een bekend gebod uit de Tien Woorden. Wie zou er zich niet aan willen houden? Toch zijn er allerlei vormen van stelen, die niet als zodanig worden ervaren. Bijvoorbeeld te laat komen op je werk, dan steel je tijd van je baas. Je ziek melden, terwijl je alleen een beetje hoofdpijn hebt bij een verkoudheid. Een paracetamol kan dat meestal binnen een halfuur oplossen. Je steelt dan van je baas en collega’s. Diefstal op het werk is een groot sociaal-economisch probleem. Overal wordt tegenwoordig gestolen. De middenstand weet er alles van.

Er is nog een heel andere vorm van stelen, waaraan ook christenen zich massaal bezondigen: slecht en negatief praten over anderen. De ander in een negatief daglicht plaatsen, dat is ons allen zeer nabij. We zien niet dat we die ander, zelfs al gaat het om een broeder of zuster, beroven van zijn of haar waardigheid. We brengen het gretig naar voren, we meten het breed uit. Elk woord daarin is echter te veel gesproken, is een valse toon in een lelijke compositie, die we als symfonie proberen te laten klinken. We verheffen ons boven die ander, die we hebben beoordeeld, veroordeeld en voor de vierschaar van ons gericht hebben gedaagd, om hem daar, van de door God gegeven waardigheid, te beroven. Wat hij van God kreeg – de menselijke waardigheid – wordt door ons respectloos weggeroofd. Er worden verkeerde motieven bij die ander verondersteld en er wordt een verkeerd beeld geschilderd, we liegen erop los in ons mooie verhaal, we strelen onszelf, maar het is allemaal niet wáár, in de bijbelse zin van het woord. ‘Gij zult niet stelen…’ ook niet die ander beroven van zijn waardigheid. Het is een moeilijk uitroeibare volksziekte. Of zonde?

Over dit achtste gebod zegt de Catechismus ook dit: “Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde dat men met mij handelde”.

Feike ter Velde
Hoofdredacteur Het Zoeklicht