Daniël 10 (b) - Wereldbeheersers der Duisternis

Gert van de Weerd • 84 - 2008 • Uitgave: 16
Schatgraven in de Bijbel
De Profeet Daniël 10 (b)

Wereldbeheersers der Duisternis


In het vorige Zoeklicht bespraken we vers 1-3, die een soort introductie zijn op de profetie van Daniël 10-12, die met 10:4 begint. Ook nu geven we een directe vertaling uit de grondtekst, omdat anders belangrijke details ontbreken.

4 Op de vierentwintigste dag nu, van de eerste maand, gebeurde het mij - ik bevond mij op de oever van de grote rivier, de Tigris - 5 dat ik mijn ogen opsloeg en keek. En zie, daar verscheen een man, die gekleed was in linnen gewaden. Om zijn middel droeg hij een gordel van het fijnste goud uit Ufaz.
Na de drie weken rouw die Daniël bedreef, neemt Daniël zijn gewone leven weer op. Op zekere dag bevindt hij zich aan de oevers van de Tigris en daar verschijnt hem een rijk geklede mannelijke persoon. Over zijn identiteit bestaat groot meningsverschil tussen uitleggers. Zowel de aartsengel Gabriël als de Engel des Heren worden genoemd. En sommigen wijzen zelfs God aan.

6 Zijn lichaam was gelijk chrysoliet en zijn gelaat als het weerlichten van de bliksem. Zijn ogen gelijk vlammende toortsen en zijn armen en zijn benen waren als de glans van gepolijst brons. En het geluid van zijn woorden, was als het geluid van een menigte.
De macht die deze man uitstraalt, doet denken aan de verschijning van de heerlijkheid des HEREN, zoals Ezechiël 1:16 en 10:9 dat beschrijft. Aangezien Daniël hem persoonlijk ontmoet en gegeven de wetenschap dat een sterveling niet in de nabijheid van God kan verkeren (Ex. 33:20), moet het iemand zijn die in heiligheid heel dicht bij God staat. Dat is Jezus Christus, maar dan wel in Zijn volle glorie als de toekomstige Messias koning.

7 En ik, Daniël, ja ik alleen zag het visioen, maar de mannen, die met mij waren, zagen het visioen niet. Zij werden echter door zulk een verschrikking overvallen, dat zij vluchtten om zich te verbergen.
Met nadruk zegt Daniël dat alleen hij het visioen ontvangt. Die mededeling ziet uiteraard niet op de verschijning van de hemelse man (vers 5a), maar op de boodschap (het visioen) die Hij bracht. Natuurlijk merken de begeleiders van Daniël op (waarschijnlijk was dat zijn lijfwacht) dat er iets bijzonders gebeurt. Echter, de uitstraling van de overweldigende majesteit van de hemelse bezoeker is hen te veel. In paniek vluchten zij weg en verbergen zich.

8 Zo bleef ik alleen achter, terwijl ik staarde naar dit buitengewone belangrijke visioen. Geen sterkte was in mij overgebleven en mijn gezicht veranderde in dat van een dode, ja ik hield geen kracht over.
De profeet Daniël vlucht niet, maar ook hij is maar een sterfelijk mens. Ook op hem heeft de overweldigende uitstraling van de hemelse bezoeker een verlammende invloed.

9 Toen hoorde ik het geluid van zijn spreken. Maar, terwijl ik naar het geluid van zijn spreken luisterde, toen overkwam het mij, dat ik werd alsof een diepe slaap mijn gezicht tekende en ik viel op mijn aangezicht ter aarde.
De hemelse boodschapper gaat spreken. Het tafereel en de gebruikte woordkeus geven aan, dat er heel belangrijke zaken ter sprake komen en die betreffen de Raad Gods; Gods plan met zijn volk Israël.
De hemelse man spreekt met een machtig geluid. Zijn stem klinkt als het geluid van een menigte (vers 6); is als het een geluid van vele wateren (Op. 1:15b). Het is de mensenzoon, Jezus Christus, die nu spreekt. Niet in zijn aardse verschijningsvorm, maar gehuld in hemelse heerlijkheid. De aanblik van de mensenzoon was al adembenemend. Het machtige geluid van zijn spreken wordt de profeet echter te veel. Dat kon Daniël niet meer verwerken en hij valt onmachtig ter aarde.

10 En zie, plotseling raakte een hand mij aan en zette mij wankelende op mijn knieën en de palmen van mijn handen.
Er sluipt een vriendelijke ondertoon de tekst binnen. Een helpende hand raakt Daniël aan en helpt hem voorzichtig om op te staan. Wordt hier een glimp van het karakter van Jezus Christus getoond, zoals we dat zien gedurende zijn aardse bediening? Van hem wordt immers gezegd: ‘Ik ben gekomen om zondaren tot bekering te roepen’ (Marc. 2:17). ‘Ik ben gekomen om het verlorene te zoeken en te redden’ (Luc. 19:10). ‘Laat de kinderen tot Mij komen en verhinder ze niet’ (Marc. 10:14). ‘Ik ben gekomen om de vermoeiden en belasten rust te geven’ (Matt. 11:28).

11 En hij zei tot mij: Daniël, gij hooggeachte man, overweeg heel zorgvuldig de woorden, die ik tot u spreken zal. Sta onmiddellijk op van uw plaats, want heden ben ík tot u gezonden. Toen dit bijzondere woord door hem gesproken werd, stond ik wankelende op.
De stem, die spreekt, klinkt veel vriendelijker dan op grond van de (schrikwekkende) verschijning te verwachten viel. Maar, de woordkeus geeft tevens aan dat hier een persoon van groot gezag spreekt. Hij sommeert Daniël om rechtop te gaan staan, heel goed te luisteren en daarna de verstrekte boodschap zorgvuldig te overdenken. Er komt kennelijk een heel belangrijke mededeling die niet zo simpel te begrijpen is.

Gij hooggeachte man: Wat is dat een geweldige onderscheiding. Over niemand, behalve de profeet Daniël en Jezus Christus (mijn Zoon, de geliefde; Matt. 3:17) wordt zo in de Bijbel gesproken.

12 Toen sprak hij tot mij: Weest niet bang Daniël, want sinds de eerste dag, dat u uw hart erop zette inzicht te verkrijgen en u zich verootmoedigde voor uw God, werden uw woorden gehoord en ik kwam als reactie op uw woorden.
Daniël verlangde naar inzicht in de Raad Gods. Maar dat inzicht werd hem pas gegeven, toen hij zich verootmoedigde, dat wil zeggen zich reinigde en hij zich in aanbidding neerboog voor zijn God. Daarmee geeft Daniël God de eer die Hem toekomt en toont hij een grote Godskennis. Het is daarom dat hij hooggeachte man (vers 11) wordt genoemd. Daaruit blijkt eens temeer dat Daniël een zeer hoge status heeft; te vergelijken met Bijbelse grootheden als Henoch, Mozes en Elia.

13 Echter, de vorst van het Perzische koninkrijk verzette zich eenentwintig dagen tegen mij. Toen gebeurde het en zie, Michaël, één van de leidende vorsten kwam om mij te helpen, omdat ik daar werd opgehouden door de koningen van Perzië.
Over de identiteit van deze vorst bestaat groot verschil van mening. We zetten daarom een aantal gegevens bij elkaar, om een zo duidelijk mogelijk beeld van hem te scheppen. 1) Hij heeft een leidende relatie met het Perzische koninkrijk. 2) Hij is in staat zich te verzetten tegen de Engel des Heren, maar ook tegen de aartsengel Michaël. Het kan dus onmogelijk een mens zijn. 3) Zijn verzet tegen Michaël en de Engel des HEREN geeft aan dat hij tegen God strijdt. Het moet dus een handlanger van Satan zijn. Conclusie: We kunnen met zekerheid aannemen dat sprake is van een hoge afvallige engel, die bezig is het werk van de satan uit te voeren.

Gert A. van de Weerd