Daniël 8 (b) - Oorlog in de hemel

Gert van de Weerd • 84 - 2008 • Uitgave: 2
Schatgraven in de Bijbel:
De Profeet Daniël 8 (b)

Oorlog in de Hemel

In vers 10 neemt Daniël ons mee naar een belangrijke gebeurtenis in de hemel. Dat is bijzonder, want de Bijbel spreekt daar zelden over. Ook nu geven we weer een directe vertaling uit de grondtekst, omdat anders belangrijke details ontbreken.


10a En hij groeide totdat de hemelse heerscharen…
Deze zin is met vraagtekens omgeven. We weten de Hebreeuwse grondtekst niet zo te vertalen dat een logische zin ontstaat. We zouden ook kunnen lezen: Ook werd het voortdurend groter onder de hemelse heerscharen. De betekenis van vers 10a is duister. De tekst ziet wellicht op de horen, die klein begon (Rome, vers 9). Echter, uit vers 10b blijkt dat het om een persoon gaat, Satan. Indien het laatste het geval is - wat ook het meest voor de hand ligt - dan is er sprake van een abrupte overgang van onderwerp tussen vers 9 en 10. Het is daarom dat sommigen veronderstellen dat er tekst weggelaten is, of verloren gegaan. We onthouden ons echter van speculaties, dus laten we het hierbij.

Oorlog in de hemel
Met vers 10 zijn we aangeland bij een historisch moment in de geschiedenis van de hemelse gewesten. Eens, lang geleden, was Satan nog niet tot zonde vervallen en werd hij Lucifer (lichtdrager) genoemd. Hij verhief zich tegen de Almachtige en met hem een groot aantal engelen die hem volgden (Op. 12:4a). Daarop brak een oorlog uit in de hemel, die door Lucifer werd verloren. Hij werd uit de hemel geworpen, samen met zijn vazallen. Van die tijd af is hij geen lichtdrager meer, maar wordt hij Satan genoemd. En, hoewel hij uit de hemel geworpen is, heeft Satan nog grote macht op aarde. Want Jezus Christus noemt hem de ‘overste dezer wereld’ (Joh. 12:31).

10b Toen werd hij door het heir en de sterren uitgestoten en op de aarde neergeworpen, ja zij traden op hem.
Daniël spreekt over ‘hemelse heerscharen’ (vers 10a). Dat zijn grote aantallen engelen. Satan en zijn trawanten voeren oorlog in de hemel (waarschijnlijk tegen de engelen, die God trouw bleven). Die oorlog wordt verloren (ja, zij traden op hem). Satan wordt uit de hemel verbannen en uit de kring der hoge engelen (sterren) verstoten, samen met zijn deel van het heir (leger) der engelen; Openbaringen 12:4 spreekt daarover: ‘En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde’ (Zie ook: Op. 12:9).
Een derde van de sterren wordt uit de hemel geworpen. Wie zijn dat, die ‘sterren’ genoemd worden? Vrij algemeen ziet men er engelen in. Anderen spreken van aartsengelen, cherubs en serafs, wat logischer is. Ook in de heidense godenwereld vinden we het woord ster als aanduiding voor hooggeplaatste afgoden. Het was een algemeen bekend begrip in die dagen.

12 aartsengelen?
We hebben in voorgaande artikelen aangetoond dat er sprake is van 7 aartsengelen voor Gods troon (Op. 1:4c en 8:2). Indien nu ‘een derde van de sterren’ uit de hemel geworpen werd - in aanmerking nemende dat ook Satan een aartsengel was - dan komen we op een oorspronkelijk aantal van twaalf.
‘Een derde’ van die twaalf (vier), plus Satan rebelleerden tegen God. Dat is een totaal van vijf. Zeven (goede) aartsengelen bleven dus per saldo over. Zal dat aantal, aan het eind der tijden, weer aangevuld worden?

Satans primaire doel: Israël
Satan is de grote verleider en de gesel der mensheid. Maar, er is een volk waarop zijn woede altijd is gericht. Dat is Israël, in het boek Openbaring typologisch voorgesteld door ‘de vrouw’*. Dat is het volk dat de Messias, Jezus Christus heeft voortgebracht. Van Hem wordt gezegd dat Hij de Satan de kop zal vermorzelen; dus doden (Gen. 3:15; 2Tess. 2:8; *Op. 12:13-18).

De Joodse overlevering
Het is opvallend dat de Almachtige zelf niet ingrijpt in dit conflict. Althans, dat blijkt niet uit de tekst of elders in de Bijbel. Een mogelijke verklaring geeft de Joodse overlevering. In rabbinale boeken wordt gesproken over verschillende hemelen. De hoogste hemel is de woonplaats van God. Daar zijn alleen die engelen die Hem dienen, dus Zijn ‘hofhouding’. De meeste engelen verblijven in een andere ‘hemel’. Kennelijk is de oorlog tussen de Godgetrouwe en afgevallen engelen in die andere ‘hemel’ uitgevochten (zeg maar: het thuisland van de engelen) en was het een conflict dat de engelen zelf dienden op te lossen. Tegen voorgaande achtergrond is ook Job 1:6-12 beter te begrijpen. Wellicht bezocht de Almachtige de engelenhemel met enige regelmaat en hield Hij daar audiëntie.

Tussen vers 11 en 12 gaapt een enorme kloof in tijd. Want de profetie springt nu naar de Eindtijd, ten tijde van de Grote Verdrukking.

11a En hij stelde zijn grootheid tegen de Vorst van het heir.
Satan roept de oorlog uit tegen ‘de Vorst van het heir’, God zelf. Het gebeuren van vers 11a heeft het karakter van een finale oorlog en dat past niet in het heden of verleden. We dienen dus in de toekomst te zoeken en wel in de Eindtijd, als de beperking van de macht van de Satan zal vervallen. 2 Tessalonicenzen 2:6-8a spreekt daarover: ‘En gij weet thans wel, wat hem (Satan) weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; slechts totdat hij, die weerhoudt, verwijderd is. Dan zal de wetteloze zich openbaren…'
‘Hij, die weerhoudt’
is de Gemeente van Christus en de Heilige Geest. Als de opname hen weggenomen heeft, kan Satan zijn staatsgreep uitvoeren en zijn verschrikkelijke macht ten volle ontplooien. Dan roept Satan de totale oorlog tegen God en alle ware gelovigen uit; Openbaring 12:17 ‘En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.’
Het doelwit van Satan is het nageslacht van de vrouw (Israël) en hen die het getuigenis van Jezus hebben, volgelingen van Jezus dus.

Vers 11b Ook werd Hem het dagelijks offer ontnomen en werd de plaats van het heiligdom tot lage staat gebracht.
Velen betrekken deze tekst op de oprichting van het beeld van het beest (Matt. 24:15). Dat is een afgodsbeeld dat in de (nog te bouwen) tempel te Jeruzalem zal worden opgericht (Op. 13:15). Dat beeld zal zelfs spreken! Een ieder zal het moeten aanbidden, op straffe des doods.
Hoewel voorgaande gebeurtenis inderdaad zal plaatsvinden, is het onwaarschijnlijk dat deze tekst daarop ziet. Er wordt gezegd, dat het dagelijks offer van Hem (God) ontnomen wordt, waardoor het heiligdom (de tempel) tot lage staat gebracht wordt (ontheiligd). Er wordt niet gesproken van het beëindigen van de offers, maar dat het Hem ontnomen wordt. De offerandes gaan gewoon door. Echter, niet meer tot eer van God, maar tot eer van de antichrist! Het staken van het offer vindt later plaats (Dan. 12:11).

Gert A. van de Weerd