David Mahlangu: 'Ik preek het liefst over geloof'

Feike ter Velde • 85 - 2009 • Uitgave: 22
DAVID MAHLANGU
‘Ik preek het liefst over geloof’


David Mahlangu (52) is in de eerste plaats een christen en dan ook direct daarna ook een actieve evangelist. Zijn kerk in Dennilton - in Ndebeleland - behoort bij de International Evangelical Christian Church (IECC), voortgekomen uit het werk van en opgericht door de Zuid-Afrikaanse predikant Shadrach Maloka. Shadrach was zeer bekend in ons land door zijn optreden op de EO-familiedag, enkele tv-uitzendingen en door het werk van de Nederlandse Stichting Shadrach Maloka. In dit verband bezocht David Mahlangu ons land en sprak in verschillende kerken en op scholen. Hij vertelt.


“Ik ben geboren in een christelijke gezin, hoewel mijn vader niet actief was als een christen. Mijn grootvader was predikant in de stam van Ndebele, een Afrikaanse stam ten noordoosten van Pretoria. De Ndebelestam kent ongeveer een miljoen mensen. Dus ik ben ook Ndebele. Wij hebben onze eigen taal. Onze taal ligt dichtbij de Zoeloetaal, het Swati en Xhosa.
Wat veel mensen niet weten is dat Zuid-Afrika elf verschillende talen kent. Ik kan gelukkig alle elf talen goed verstaan, negen talen kan ik goed spreken. Het Venda - helemaal in het noorden van ons land kan ik wel verstaan, maar niet spreken. De taal van de blanken - het Afrikaans, wat dichtbij het Nederlands ligt – kan ik verstaan en ook spreken, net als het Engels. Engels is de nationale taal in Zuid-Afrika en daarom het meest gesproken.

We woonden vroeger thuis op, wat jullie noemen, het platteland. Het was eigenlijk helemaal niet plat, maar we woonden allemaal verspreid in losstaande woningen. Het was een eigengebouwd huis van klei. We waren thuis met zeven kinderen, vijf jongens en twee meisjes. Mijn vader was timmerman. Hij werkte in de woningbouw en was goed in het maken van daken op stenen huizen. Dat waren toen de huizen van de blanken.

Eigenlijk woonden we op het grondgebied van een blanke boer. Zo’n boerderij heet in ’t Afrikaans een plaats. Wij moesten daar als kinderen werken. Ik ging niet naar school, ook mijn ouders waren nooit naar school geweest. Zij konden niet lezen of schrijven. Wij mochten vroeger niet naar school. School was alleen voor blanke kinderen. Op mijn tiende jaar begon ik met leren. Ver weg was er een schooltje voor zwarte kinderen begonnen en mijn vader heeft mij daar gebracht. Want hij vond dat we moesten leren… dat werd toen voor het eerst mogelijk. Ik moest er tien kilometer voor lopen. Twee uur heen en dan ’s middag twee uur terug.
We moesten iedere dag werken voor de boer, die ons gebied tot zijn eigendom had gemaakt. We moesten werken, omdat we op zijn grondgebied woonden. We kregen dan zakken maïsmeel en van goede boeren kregen mensen soms ook melk. Mijn eigen herinnering aan die boer is angst. Ik was bang voor ’m. Ik was denk een jaar of zeven en ik had geleerd hoe ik moest schoffelen. Op een dag kwam hij langs en gaf een harde schop onder mijn achterwerk. Het deed heel erg zeer. Ik was niet alleen bang, maar ik ging ook een minderwaardig gevoel ten opzichte van de blanke baas ontwikkelen. Iedereen moest bang worden voor de baas. Niemand kon wat terugzeggen als de baas had gepraat. Ik voelde me steeds minderwaardiger. Je bent geen goed mens, want jij weet niets, je bent onnozel. Dat was het beeld dat ik van mezelf ontwikkelde. Je voelt je minder dan de blanke baas. Tegen hem moest je opkijken. Ze hadden zo allemaal gratis personeel, namelijk de mensen die op hun ‘plaats’, hun boerenland, woonden.

Mijn moeder werkte ook bij die boer, op het land. We werden kaffers genoemd. Dat was een algemene benaming voor zwarte mensen, maar het was altijd kwetsend. We praatten er thuis wel eens over. Als zwarte mensen vernederd werden, voelde iedereen de pijn van die ene die zo was vernederd. Een aantal blanke boeren uit de omgeving kwam een keer bij elkaar voor een barbecuefeestje. Het is voorgekomen dat een kaffer op zo’n feestje op gewelddadige wijze te verstaan werd gegeven wie de baas was, namelijk de blanke boer. Men zei dat hij dat aan alle zwarten in zijn omgeving door moest geven. Hij werd geboeid, moest zeggen: “U bent de baas.” Dan werd hij hard met de gummistok geslagen. Dan kwam de tweede en deed hetzelfde. “Wie is de baas?” Hij wees dan op de eerste die hem geslagen had. Dus ik ben niet jouw baas? En dan werd hij weer geslagen. En zo sloegen ze de angst voor de blanken er bij zwarte mensen in. Politie? Nee, dat was verboden. Je was maar een kaffer. Die klaagt niet over zijn blanke baas, want die baas staat boven alle kritiek. Nu praat ik daar liever niet meer over. Er waren toen ook wel goeie blanke mensen, maar zulke dingen hebben we wel meegemaakt. Het is nu gelukkig voorbij.

Onlangs kwam er en jongeman uit Nederland bij ons. Hij logeerde in Dennilton, gewoon in de logeerkamer van ons huis. Hij at met ons en zong met ons en iedereen was enorm verbaasd en men beschouwde het gewoon als een wonder. Dat had men nog nooit meegemaakt. Zó diep zit nu, vandaag(!), nog steeds de pijn van de apartheid. Maar zulke mensen, als deze jongeman, zijn genezend voor ons. We werden allemaal heel erg blij!

Toen ik elf jaar was moesten we verhuizen naar ons zogenaamde thuisland. Sommigen gingen vrijwillig, anderen werden verplicht. Weg uit hun huizen en ze werden gedumpt in hun thuisland. Daar zaten met hun spullen, onder de open hemel. Toen wij in het thuisland aankwamen, hebben we als gezin een plaggenhut gebouwd met gras, omdat we anders geen plek hadden om te wonen en te slapen. Ik was erg bang voor de giftige slangen. Ik ben gelukkig nooit gebeten. Er kwamen daar veel mensen naar toe uit verschillende gebieden. Dat was over heel Zuid-Afrika, omdat het regeringsbeleid was geworden. Het was voor veel mensen een hoop verdriet. Maar voor kinderen werd het soms een verbetering, omdat ze nu naar school konden gaan. Voor mij was de school nog maar drie kilometer van ons ‘huis’, dat was dus een stuk minder lopen.
We gingen nooit naar een kerk. Mijn vader had ons geleerd om de geesten van de voorouders aan te roepen in tijden van nood, ziekte of wat dan ook. Je vraagt dan om voorspoed en bewaring. Die geesten van de voorouders vragen dit dan aan God. Men kon niet rechtstreeks tot God bidden, dat moest altijd via de geesten van de voorouders. Zo dachten mijn ouders.

Ik was twintig jaar toen ik voor de eerste keer naar de kerk ging. Ik hoorde dat er een man was, die profeet genoemd werd. Hij had gebeden met een toverdokter, die blind was en zijn ogen werden geopend. Dat was beslist een wonder. Hij communiceerde met de geesten, zei men en hij kon in de toekomst kijken. Toen die blinde man was genezen ging hij andere mensen vertellen ook naar de profeet te gaan. Wij gingen vroeger altijd naar de toverdokter. Ik was altijd ziek als kind, veel te mager, vaak hoofdpijn en maagklachten. Kortom ik was niet sterk als kind. Dan kreeg je van de medicijnenman natuurproducten als medicijn.

Veel mensen gingen naar die profeet, nadat dit wonder was gebeurd. Het was een vriend van wijlen Shadrach Maloka. Hij was een evangelist, die de Here Jezus verkondigde. Zijn naam was Wilson Bila. Onder zijn preek ben ik tot bekering gekomen. Het ging over Spreuken 15:3 ‘De ogen des Heren zijn aan alle plaatsen, opmerkzaam acht gevend op kwaden en goeden.’ Toen heb ik mezelf aan Christus overgeven. Ik was me zeer bewust van verkeerde dingen, zoals het roken van dagga - dat is bij jullie zoiets als marihuana. Broeder Bila heeft toen voor mij gebeden en ik ben tot de Here Jezus gekomen en verlost. Ik heb al mijn zonden aan de Here beleden. Dat moest ik zelf doen, maakte hij mij duidelijk. Ik wist me totaal veranderd. Alsof ik in een nieuwe wereld leefde. De blijdschap van toen, die dag, is altijd reëel bij me gebleven.
Ik zat toen nog op school, terwijl ik toch al twintig jaar was. Ik was natuurlijk pas begonnen toen ik elf jaar was. Daarna ben ik naar de middelbare school gegaan en daarna naar de Bijbelschool. Dat was een opleiding van drie jaar. De Stichting Shadrach Maloka in Nederland betaalde mijn hele studie, anders had het niet gekund. En nu mag ik werken in een lokale kerk en daar de Here dienen. Nu studeer ik in de vrije tijd praktische theologie aan de Universiteit van Pretoria en ik maak regelmatige vorderingen. Ik hoop af te studeren op het thema van Jeugdtrauma en Jeugddelinquentie. De pastorale insteek van deze thema’s vind ik wel heel erg mooi. Het soms wel zwaar om het met mijn werk te combineren.

Ik ben ook betrokken bij het werk van de Stichting Shadrach Maloka. Ik moet dus ook steeds vergaderingen bijwonen, maar het heeft mijn hele hart. Het is geestelijk werk, met daarnaast ook praktische hulpverlening. We zijn heel erg dankbaar voor alle materiële steun vanuit Nederland. Onze verre vrienden hier doen heel veel voor ons. Er zijn tal van kerken gebouwd met hulp uit Nederland, anders waren die er niet geweest. Er zijn kerken gebouwd in Malawi, Garankua, Dennilton, Vendaland, Mafekeng, Botswana en Swaziland.
Ik preek het liefste over… geloof! Hoe moet een mens leven door het geloof. Dat is zo mooi!

Feike ter Velde