De bedelingen (2)

Joop Schotanus • 78 - 2002/03 • Uitgave: 12
Naar aanleiding van een oude brief aan Het Zoeklicht die mij onlangs pas bereikte wil ik toch even verder gaan met het onderwerp over bedelingen. De broeder die ons schrijft is al jaren 'op de weg', maar heeft nog altijd vragen die hem bezig houden en wij voegen daar aan toe "Wie niet"? Hij vraagt naar de diepere oorzaken van de verschillende uitleggingen van de Schrift. Mogen we dat op grond van 2 Cor. 3:14 dat toeschrijven aan een bedekking die over mensen komt als zij wet en genade, letter en Geest met elkaar vermengen? Laten we aan het begin reeds duidelijk vast stellen, dat er veel verwarring voorkomen had kunnen worden als men duidelijk onderscheid had gemaakt tussen wat bij het oude verbond en wat bij het nieuwe verbond hoort.

Wie heeft gelijk?
Er zijn toch zoveel welmenende mensen die een serieuze studie van de Bijbel maken en slechts het ene verlangen hebben om de zuivere waarheid te ontdekken. Ook de Bijbelvertalers hebben zich gericht op de vertaling van uit de grondtekst om te komen tot een zuivere weergave van de bedoeling des Geestes. Toch komt niet iedereen bij hetzelfde uit.
De schrijver van de brief weet ook uit eigen ervaring dat de Here niet altijd direct ingrijpt als er iets verkeerd gaat of dreigt te gaan, maar bij de Bijbeluitleg en de vertaling vanuit de grondtekst had de Here misschien wat minder aan ons gezonde verstand moeten over laten. Dan had de discussie over de juistheid van de ene of de andere vertaling achterwege kunnen blijven. Nu vliegt men elkaar in de haren hierover. Na het twaalfjarig bestand in de tachtigjarige oorlog kwam het tot de Statenvertaling. Bovendien werden er nog kanttekeningen aan toegevoegd. In sommige edities van de Statenbijbel openbaarden zelfs de bijgevoegde tekeningen ook een bepaalde visie. Men wilde iets hebben om elkaar aan te kunnen binden. Dat werden toen de drie formulieren van enigheid. Wie heeft er nu eigenlijk gelijk.

Mijn vorig artikel
In mijn vorig artikel schreef ik over het onbevangen lezen van de Bijbel. Nog afgezien van de betrouwbaarheid van de vertaling, wie kan dat eigenlijk? Wie is of wordt er niet op de een of andere manier beïnvloed door bepaalde uitgangspunten? Iemand die gewoon bij zichzelf denkt "De kerk begint bij Adam", omdat dit in z'n omgeving als vanzelfsprekend wordt aangenomen, zal deze bril op hebben vanaf het allereerste begin van de Bijbel. Mensen die alleen maar de Bijbel hebben en de Institutie van Calvijn niet kennen, zullen de aardse periode van de kerk laten beginnen in Handelingen 2 en laten ophouden bij het gebeuren van 1 Thessalonicenzen 4:17. Zo'n afgebakende periode noemen we een bedeling. Wie een beter woord heeft, mag het zeggen. Ondertussen merkt u al dat ik het gelijk naar mijn kant aan het toetrekken ben. Niet dat ik de Institutie van Calvijn niet ken.
Op de Bijbelschool in Frankrijk heb ik hiermee bijna vijftig jaar geleden al in de oorspronkelijke taal enige kennis gemaakt. Ook de theologie studie aan de Christelijk Hogeschool in Ede heeft mij niet kunnen overtuigen van de ene kerk vanaf Adam. Het deed me zelfs een genoegen dat m'n Gereformeerde Bonds leraren de moed hadden om daarbij vraagtekens te zetten. Als men van die kerkvisie afstapt blijft er niets anders over dan Israël weer een eigen plaats te geven voor verleden, heden en toekomst. En dat gebeurt gelukkig ook in toenemende mate.

Van de regen in de drup
Toch beginnen ook steeds meer mensen kopschuw te worden bij het horen van het woord "bedelingen". Daar schijnt ook wel enige reden toe te zijn. Vooral als men geconfronteerd wordt met de gevolgtrekkingen van een zogenaamde ultra-bedelingen leer. Broeder Ouweneel in z'n boekje over Israël en de kerk verdeelt de christenheid in gematigden en extremen, zowel aan de kant van de verbondsleer en aan de kant van de bedelingen leer. De extremen hebben ook onder de Zoeklichtlezers hun invloed laten gelden. Wij hebben ook altijd een tamelijk grote marge gehad. U hebt al gemerkt dat ik liever spreek over vier wereldtijperken dan over de zeven bedelingen van Darby en Scofield. Dit hoeft op zichzelf ook nergens tot verkeerde gevolgtrekkingen te leiden. Die verkeerde gevolgtrekkingen zijn er wel als men de overgangsperiode in Handelingen zo sterk afbakent naar Israël toe dat men bijvoorbeeld voor de Gemeente uit de heidenen de doop en het Avondmaal gaat afschaffen. Ondertussen kan men wel zien dat de prediking in de allereerste periode sterk geconcentreerd was op Israël en het aanbod van het Koninkrijk, terwijl die accenten anders kwamen te liggen, toen Israël als volk dit aanbod niet aannam. Ik druk me voorzichtig uit als ik zeg, dat het net lijkt alsof ze toen als ze de Messias erkend hadden al een kans hadden om de oudtestamentische profetieën in vervulling te laten gaan. Het strookt een beetje met " Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen". Mogen we voorzichtig aannemen dat als Israël de Here Jezus toen had aangenomen als de in de Schriften beloofde Messias, dat er dan de Here God niets meer in de weg had gestaan om het beloofde Koninkrijk te schenken? Mogen we ook aannemen dat als in de beginperiode door de prediking van de apostelen het hele volk tot bekering was gekomen, dit ook had kunnen gebeuren? Dat er met Paulus een soort keerpunt komt met accenten en licht op de Gemeente van Christus. Hij zegt dat de Gemeente aan hem geopenbaard is als een geheimenis. Het blijkt zelfs dat de andere apostelen dit inzicht moesten ontberen.
Kijk maar in 1 Petrus 3 :15, waarin Petrus aan Paulus een bijzondere wijsheid toeschrijft, die hij zelf niet eerder bezat. Als het gaat om het gevaar van bepaalde gevolgtrekkingen uit een extreme bedelingen leer, dan is dat niet nieuw.
Een broeder Ironside heeft in de vijftigerjaren reeds een boekje hierover geschreven en binnenkort hoopt Het Zoeklicht de vertaling uit het Engels daarvan te publiceren.

Joop Schotanus