De gemeenschap van de Geest

Gie Vleugels • 81 - 2005/06 • Uitgave: 4
De gemeenschap van de Geest
(Efeziërs 2:11-22)


Het valt niet mee de gemeente van Jezus Christus te definiëren. Het dichtst bij een definitie komen we in Paulus’ brief aan de Efeziërs, waar de gemeente wordt getekend als een gemeenschap rondom Jezus Christus, die in alle opzichten bij Jezus Christus hoort en dan ook kan genieten van alle rijkdommen die Christus ter beschikking staan. Talloze malen in Efeziërs situeert Paulus de gelovigen “in Christus”. Niet alleen de verbondenheid van christenen met Christus wordt hierdoor uitgedrukt, maar ook hun hechte band met elkaar. Het is deze tweevoudige verbinding, met Christus en met elkaar, die de gemeente karakteriseert. Dat brengt ons tot volgende definitie, die tevens de kerngedachte is in deze brief:
de gemeente is de hechte gemeenschap van mensen die met Christus zijn verbonden.

Paulus werkt dit verder uit in een centrale paragraaf, Efeziërs 2:11-22, die in NBG-1951 de gepaste titel draagt: “De eenheid der gemeente”. Paulus kenschetst hier de gemeente in drie verschillende beelden: het lichaam, het gezin, de tempel. Bij de uitwerking van deze beelden blijkt dat deze gemeenschap mogelijk wordt gemaakt door de Heilige Geest.
De gemeente is “het lichaam van Christus”. De brief aan de Efeziërs ontvouwt, hoe gelovigen uit Joden en heidenen, samen worden gevoegd om één lichaam te vormen, één nieuwe mens (2:14-16). Een lichaam zonder geest is dood. Ook het lichaam van Christus is ondenkbaar zonder geest, Gods Heilige Geest, die het lichaam in staat stelt te functioneren.

De leden van de gemeente zijn elkaars ‘huisgenoten’. De heidenen maakten niet eens deel uit van Gods volk (v. 12), maar door de Geest zijn zij tot Gods gezin gaan behoren en als zijn kinderen hebben zij vrij toegang tot de Vader (v. 18, 19).
Ze waren zonder God in de wereld (v. 12), maar door de Geest zijn zij een woonplaats geworden voor God (v. 22).

Elk beeld focust op de relatie met één van de personen van de Drie-Eenheid. De gemeente als lichaam van Christus spreekt over de organische eenheid van de gemeente met de Zoon, de gemeente als huisgenoten van God zoemt in op de vrije toegang tot de Vader en de gemeente als tempel wijst op de Heilige Geest, waardoor God in de gemeente woont (“een plaats waar God woont door zijn Geest” – v. 22 in NBV).
Dit is niet de enige plaats in de Schrift, waar de Geest genoemd wordt als garantie van christelijke eenheid en gemeenschap. De zegenbede aan het einde van 2 Korintiërs luidt: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God, en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen.” Jezus geeft genade (Joh. 1:17), God geeft liefde (1 Joh. 4:10), en de Geest geeft gemeenschap. Het feit dat Paulus de Korintiërs deze gemeenschap toebidt, geeft al aan dat ze nooit vanzelfsprekend wordt. Net als familieverwantschap is de gemeenschap die de gemeente kent door de Geest, een gegeven dat moet worden uitgeleefd. Familiebanden kan je niet maken. Je kan ze wel respecteren, onderhouden, koesteren, ontwikkelen en verdiepen. Zo spreekt Paulus ook over de gemeenschap die gecreëerd wordt door de Geest:
“Als dus vermaning in Christus en liefdevolle bemoediging, gemeenschap van Geest, hartelijkheid en mededogen u iets zeggen, maak mijn vreugde dan volledig door uw eenheid van denken, uw eenheid in de liefde, uw saamhorigheid en eensgezindheid.” (Filippenzen 2:1-2, Willibrordvertaling 1995).

Gie Vleugels