De Gemeente die uitziet…

Feike ter Velde • 82 - 2006/07 • Uitgave: 11
De ware gemeente van Christus is de verwachtende gemeente. Zij gelooft in de opstanding van Jezus Christus, omdat het in de Bijbel staat en vergeestelijkt die opstanding niet. Zij gelooft in Zijn hemelvaart en in Zijn wederkomst en vergeestelijkt die niet. Vandaag kenmerkt zij zich door volharding in dat geloof, steeds tegen de grote stroom in.

De gemeente te Filadelfia – wat betekent ‘broederliefde’ (Op. 3:7-13) is de verwachtende gemeente van de Here Jezus Christus, die vlak voor Zijn wederkomst leeft. Het is treffend hoe de zeven Gemeenten in het laatste Bijbelboek de hele kerkgeschiedenis vertegenwoordigen. Het begint met de gemeente te Efeze, die gekenmerkt wordt door ‘de eerste liefde’ en het eindigt met de grote weelderige volkskerk, Laodicea, waar Jezus buiten de deur staat. Net daarvoor vinden we de Filadelfia-gemeente, die in zichzelf kleine kracht heeft, maar die het Woord van Jezus heeft bewaard en Zijn naam niet heeft verloochend. Want dát kan zo maar gebeuren. Ik was enkele jaren geleden in een samenkomst met allerlei christenen en christelijke leiders, die baden voor de nood van de tijd. Aanleiding was de grote terreurdaad in New York op 11 september 2001. Het was zeer oecumenisch, compleet met een imam zelfs. De predikant die de evangelische component van het kerkelijke palet aldaar vertegenwoordigde, heeft de naam van de Here Jezus Christus in zijn toespraak en gebed niet genoemd en dat kon geen toeval zijn. Even werd toen werkelijk wat hier staat (Op. 3:20): Jezus staat buiten het kerkgebouw.

Als het over God gaat, prima. Dat is geen controversieel punt meer. In de tijd van het marxisme en neomarxisme (tot einde jaren ‘70) was het taboe om over God te praten. Hij was door het materialistische denken van toen in de ballingschap gedaan. Maar dat werd anders. Het postmodernisme kwam, er bestonden geen echte en beslissende ‘waarheden’ meer, dus God mocht ook weer. “God bless you,” zei Ronald Reagan na elke toespraak. Hij meende dat, maar tegenwoordig is dat bij ons ook een ‘in’. Jij gelooft in jouw God, prima; ik heb de mijne en mijn opvattingen en dat moeten we elkaar gunnen. God staat niet meer zo wezenlijk ter discussie. Jezus echter des te meer! Hij moet te vuur en te zwaard bestreden en gemeden worden. In het postmoderne denken bestaan geen absolute waarheden, dus de woorden van Jezus die zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven,” moeten worden weggepoetst. De verkondiging van de Christus der Schriften wordt in veel kerken node gemist. Er zijn mensen die op zondagmorgen tientallen kilometers moeten rijden om een Bijbelse preek te horen. De Boodschap is vaak uitgehold en leeg. Bij de begrafenis van een oude broeder zei de vrouwelijke dominee, als zij de Naam van Jezus in haar toespraak moest noemen: “Jezus, in wie hij – de overledene – geloofde.” Zij had er zelf kennelijk afstand van genomen, bleek uit haar lege toespraak. Voor de ware gemeente geldt echter: “Gij hebt mijn Naam niet verloochend.”

Maar ook heeft zij zicht op Israël in het profetisch Woord. Is het niet opmerkelijk dat juist bij deze Filadelfia-gemeente van Hem wordt gezegd, dat Hij Jezus is, “de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel van David heeft.” Hij is het die de deur heeft geopend van het profetisch Woord voor de gemeente van de eindtijd en haar zicht geeft op Israël in de eindtijd. Dat was in de eeuwen hiervoor immers verduisterd door de verkeerde ‘vervangingstheologie’, die leerde dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen, omdat Israël had afgedaan.

Vanaf de vijfde eeuw begon dat idee steeds meer ingeburgerd te raken. De Joden in de diaspora waren de ‘ongelovige’ rest van Israël, die men verder kon negeren. Behalve als het over de kruisiging van Christus ging, dat konden ze de Joden nog wel in de schoenen schuiven. Dat de kruisdood een Romeinse doodstraf was en het feit dat de Romeinen Hem aan het kruis hadden geslagen ontging ze zeker? Het was een Romeinse soldaat die de speer in zijn zijde stak. Toch werd vertaald: “…die zij (de Joden) doorstoken hebben…” (Zach. 12:10). Letterlijk staat er echter: “…die men doorstoken heeft…” of gewoon: “…de Doorstokene….” Dat is toch wel een verschil. Daarom sprak men in de Rooms-katholieke kerk over “de schuld van de Joden aan de Godsmoord.” In de kerk droeg dat voortdurend bij aan Jodenhaat en antisemitisme.

Onlangs schreef de theoloog, Bernhard Reitsma, een boek met de titel Wie is onze God – met als toelichtende ondertitel Arabische christenen, Israël en de aard van God. Blijkens een beschrijving ervan in het Nederlands Dagblad 23 juni jl. vraagt de theoloog zich af: “Wat we moeten met de miljoenen Arabische christenen en een Bijbelse verdediging van de politieke entiteit Israël.” Let op het taalgebruik. Dat komt rechtstreeks uit Arabische/Palestijnse/Islamitische hoek. Christenen hebben zich al tweeduizend jaar negatief over Joden uitgelaten en dat geldt ook voor de meeste Arabische christenen in het Midden-Oosten. Dat zou een theoloog toch moeten weten? Veel van deze “miljoenen Arabische christenen” zijn trouwens naamchristenen, die hun Bijbel niet of nauwelijks kennen. Dat zou een theoloog daar toch ook moeten weten. Hun politieke opvattingen over Israël kennen ze veel beter dan de Bijbel. Ik ken Arabische en Palestijnse christenen die echter samen optrekken met Messiasbelijdende Joden en samen delen in de vreugde van het Profetisch Woord en geloven in het nationale en geestelijke herstel van Israël – het Joodse volk van het verbond. Daarvan zou een theoloog, die jarenlang gestudeerd en gedoceerd heeft in Libanon toch ook moeten weten? Maar hij is kennelijk zozeer geïndoctrineerd door Arabische retoriek, dat hij een Arabier citeert die zegt dat “Israëlische soldaten op zoek zijn naar Palestijnse kinderen om die neer te knallen.” Sprekend over de intocht van Israël in het Beloofde Land (Jozua 6) noemt hij de God van het Oude Testament een ‘gruwelgod’.
Hij vraagt zich af waarom Joden meer recht zouden hebben op een eigen land dan Syrische Arameërs of Algerijnse Kabylen of Koerden in Turkije. Politieke oplossingen draagt hij wel aan: de Verenigde Naties als hoogste orgaan dat recht moet spreken in het Midden-Oosten. Maar dát zien we al bijna zestig jaar. De VN – als Amerika niet tegen zou stemmen – zouden allang zijn opgetrokken met een leger om Israël weg te vagen, moeten we vrezen. Deze theoloog zou de Bijbel moeten lezen, vooral het Oude Testament. Daar is Christus net zo manifest als in het Nieuwe. De Christus van het Nieuwe Testament is ook de Leeuw uit Juda’s stam, de wortel Davids (Op. 5:5), én Hij is het Lam dat straks gaat toornen, zodat de volken tot de heuvels en bergen gaan bidden om ze te verbergen (Op. 6:16,17). Dat zou een theoloog toch moeten weten?
Maar ja, wat kun je verwachten van een theoloog, die spreekt van een “invalide Israëltheologie” – over Allah die niet Arabisch is en God die daarom ook niet Joods is – de Joden moeten wachten op het ter ziele gaan van de Joodse staat – de moslims gaan ons de rekening presenteren vanwege de oprichting van de staat Israël in 1948, enzovoort! En ja, de redacteur van het ND beveelt het boek van harte aan en wil hem geen ‘roepende in de woestijn laten zijn’. Laten we hopen dat hij dat wél blijft, deze theoloog, want van zulke theologen hadden we er al genoeg, vooral destijds, in de jaren ’30.

Gevreesd moet echter worden dat deze dingen de komende tijd met nieuw élan de kerk en de evangelische beweging zullen overspoelen. De nieuwe leraren voor de kansel worden ervoor klaargemaakt aan de theologische faculteit! Eerst wordt er een karikatuur neergezet van christenen die geloven in de bijzondere weg die God met Israël gaat. Men gebruikt een citaat van één of andere prediker waarin de meeste evangelische christenen zich volstrekt niet in herkennen. Met die karikatuur wordt dan vervolgens Gods weg met de Gemeente en met Israël bestreden. Het is steeds het zelfde, oude liedje. Die theologie is ook al zo oud, vandaar! Er is nog veel werk te doen!

Feike ter Velde