De Knecht der knechten

J.C. van de Haar • 86 - 2010 • Uitgave: 6
In de Messiaanse lijdensprofetieën wordt de Messias gezien in de gedaante van een knecht.

De oudtestamentische Messiaanse profetieën vallen uiteen in de zogenaamde lijdensprofetieën en de zogenaamde heersersprofetieën. Waar de Messias in de lijdensprofetieën wordt gezien in de gedaante van een knecht, daar wordt deze in de heersersprofetieën gezien in de gedaante van een koning. Vele voorzeggingen uit deze verschillende categorieën Messiaanse profetieën konden onmogelijk vervuld worden in één en hetzelfde tijdsperk en konden onmogelijk betrekking hebben op één en dezelfde tijdsperiode. Door de lijdens- en heersersprofetieën heen werd er stilzwijgend, maar ontegenzeggelijk gesproken van twee van elkaar te onderscheiden komsten van de Messias.
Een andere conclusie is niet mogelijk: hoe zou het Joodse volk immers haar Messias tegelijkertijd kunnen verwerpen (waar de lijdensprofetieën van spreken) én aannemen (waar de heersersprofetieën van spreken)...?! De eerste komst, in de gestalte van een knecht, waar de lijdensprofetieën van spreken, ligt, zoals we weten, reeds in het verleden. De tweede komst, in de gestalte van een koning, waar de heersersprofetieën van spreken, ligt tot op de huidige dag nog in de toekomst. In deze kennis ligt het eerste begin van werkelijk inzicht in de oudtestamentische Messiaanse profetieën.

In deze studie zullen we stilstaan bij Christus’ eerste komst, meer specifiek, bij de daarmee gepaard gaande onpeilbare diepte van Christus’ zelfvernedering. Alles ‘ademde’ zelfvernedering, zoals in hoofdstuk 2:5-8 van de Filippenzenbrief duidelijk naar voren gebracht wordt1. In deze passage beschrijft de apostel Paulus een neerwaartse spiraal van zeven opeenvolgende afdalingen van Christus, van zeven opeenvolgende stadia van Christus’ zelfvernedering: ‘Laat die gezindheid bij (in - HHV1982*) u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, [1] het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, [2] maar Zichzelf ontledigd heeft, [3] en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, [4] en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, [5] heeft Hij Zich vernederd [6] en is gehoorzaam geworden tot de dood, [7] ja, tot de dood des kruises.’ Het aantal van zeven opeenvolgende afdalingen, niet meer en niet minder, is veelzeggend: in de taal van de Schrift spreekt het getal zeven, zoals u ongetwijfeld weet, vaak van ‘volheid’, ‘volledigheid’, ‘volkomenheid’; met andere woorden: Christus vernederde Zichzelf volledig, volkomen, geheel. Via deze reeks van zeven opeenvolgende afdalingen bereikte Christus uiteindelijk het allerlaagste punt, zoals we hierna zullen zien:

Afdaling 1: ‘... die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht...’ In een lezing stelde Dato Steenhuis, dat de volgende betekenis verbonden is aan het Griekse woord morphe, hier en verderop in deze passage vertaald met ‘gestalte’: ‘de wezenskenmerken, de wezenlijke eigenschappen bezittend’. In en van den beginne af was Christus onveranderd in de gestalte Gods, Gode volkomen gelijk, de wezenlijke Goddelijke eigenschappen bezittend. In Jesaja 6 wordt het meest heldere licht op deze gestalte Gods van Christus geworpen:
‘In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de aarde is van zijn heerlijkheid vol. En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook. Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen, gezien.
Daarop hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij. Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor - maar verstaat niet, en ziet aldoor - maar merkt niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde’
(Jesaja 6:1-5, 8-10).
De profeet Jesaja had de hoog verheven God gezien, zo schreef hij, ‘de Koning, de HERE der heerscharen’ (:5b). In het bijzonder moet hier gedacht worden aan Christus, God de Zoon, volgens de latere verwijzing naar deze ervaring van Jesaja in het Johannesevangelie: ‘En hoewel Hij (Christus) zovele tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja elders gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, dat zij niet met hun ogen zien, met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen geneze. Dit zeide Jesaja, omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak’ (Johannes 12:37-41). Jesaja had Christus gezien, voor Zijn vleeswording, met Goddelijke heerlijkheid bekleed - oftewel Christus ‘in de gestalte Gods’2. Christus hield echter niet ‘krampachtig’ aan deze heerlijkheid vast, waarmee we aan het begin van Christus’ zelfvernedering staan: het aannemen van deze houding was Christus’ eerste afdaling.

Afdaling 2: ‘... maar Zichzelf ontledigd (vernietigd - St.vert.1977) heeft…’ Op de inwendige houding volgde de uitwendige daad: niet enkel achtte Christus de gestalte Gods niet voor roof, maar Hij vernietigde deze vervolgens, door de Goddelijke heerlijkheid daadwerkelijk af te leggen3. Deze diepe buiging was Christus’ tweede afdaling.

Afdaling 3: ‘... en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen...’ Een diepere buiging volgde: Christus nam de gestalte, de wezenlijke eigenschappen, van een ware, volledig onderworpen dienstknecht aan. Dat was Christus’ derde afdaling.

Deze drie afdalingen van Christus vonden uitdrukkelijk plaats in de hemel; daar begon Christus’ zelfvernedering. De volgende afdalingen gebeurden op de aarde; daar eindigde Christus’ zelfvernedering uiteindelijk.

Afdaling 4: ‘... en aan de mensen gelijk geworden is’ De adembenemende Kerstgeschiedenis - de openbaring van God in het vlees - was Christus’ vierde afdaling.

Afdaling 5: ‘En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd...’ In geen enkel opzicht, op geen enkel punt, op geen enkele wijze was de vleesgeworden, eeuwige Zoon van God ooit afgeweken, ongehoorzaam geworden aan God de Vader: ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt’ (Johannes 17:4). Deze gehoorzame onderwerping aan God als Mens was Christus’ vijfde afdaling.

Afdaling 6: ‘... en is gehoorzaam geworden tot de dood...’ Naar Gods raad, vastgelegd in de voorafschaduwende offers, typologische geschiedenissen en Messiaanse lijdensprofetieën van het Oude Testament, is Christus uiteindelijk de dood ingegaan, Zich offerend aan God. Deze overgave was Christus’ zesde afdaling.

Afdaling 7: ‘…ja, tot de dood des kruises.’ Christus’ zevende en laatste afdaling was de dood ingaan via kruisiging; niet via het zwaard, noch via het vuur, noch via steniging, enzovoorts, maar uitdrukkelijk, zoals gesteld wordt hier, via kruisiging. Wat was de dieperliggende reden daarvan? Om welke reden moest Christus specifiek via kruisiging de dood sterven?
In de vele inzettingen en verordeningen van de Mozaïsche wet verscholen, lezen we het volgende, werkelijk ver-bijs-te-rende antwoord: ‘Wanneer iemand een zonde begaat, waarop de doodstraf staat, en hij wordt ter dood gebracht en gij hangt hem aan een paal, dan zal zijn lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven, maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de HERE, uw God, u als erfdeel u geven zal, niet verontreinigen’ (Deuteronomium 21:22-23). Aan een kruis gehangen werd Christus een van God vervloekte… Een verdere afdaling was ondénkbaar, ja, onmógelijk zelfs - de Allerhóógstverhevene was de Allerláágstgezonkene geworden… Onvoorstelbaar. Onbegrijpelijk. Ongekend. Op een steenworp afstand van een van Jeruzalems poorten, op de zogenaamde Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgotha genaamd, werd het woord ‘zelfvernedering’ geherdefinieerd, van een compleet nieuwe betekenis voorzien…

Deze ongrijpbare waarheid werd door Gods Geest volkomen bevestigd, door Paulus’ bediening heen. Aan de gemeente in Galatië schreef de apostel, door deze Geest geïnspireerd, namelijk het volgende: ‘Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt’ (Galaten 3:13). In deze tekst wordt een lijn getrokken van de inzetting uit Deuteronomium naar het kruis op Golgotha. Er is geen andere conclusie mogelijk: aan het kruis gehangen werd Christus daadwerkelijk, naar Deuteronomium 21:22-23, een van God vervloekte…4
In het licht van deze vloekwording moeten eveneens Paulus’ volgende woorden uit de eerste Korinthiërsbrief begrepen worden: ‘... doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot…’ (1 Korintiërs 1:23a). Een gekruisigde, een van God vervloekte Messias is in het Joodse denken onaanvaardbaar, onverteerbaar. In het Jodendom namelijk wordt voornamelijk uitgegaan van de Messiaanse heersersprofetieën, er is vaak weinig oog voor de Messiaanse lijdensprofetieën. Er wordt nadrukkelijk een Kóning verwacht, een machtige, zegevierende Heerser.
Het van God vervloekt worden van Christus aan het kruis van Golgotha wordt in Paulus’ geschriften, zoals aangetoond, door Gods Geest openlijk bevestigd. Het is een ongrijpbaar, maar toch onweerlegbaar Schriftuurlijk gegeven.

Aan het eind van deze studie kunnen we onmogelijk voorbijgaan aan de praktische opdracht, waar de apostel onze passage mee begonnen is: ‘Laat die gezindheid bij (in - HVV1982) u zijn, welke ook in Christus Jezus was...’ Weerspiegel ík, weerspiegelt ú meer en meer deze zelfvernederende, Gode verheerlijkende gezindheid van onze Here Jezus Christus...?

Ach, Golgatha, unsel’ges Golgatha!
Der Herr der Herrlichkeit muss schimpflich hier verderben,
Der Segen und das Heil der Welt
Wird als ein Fluch ans Kreuz gestell.
5

J.C. van de Haar

(Alle Schriftaanhalingen komen, wanneer niet anders aangegeven, uit de NBG-vertaling 1951. Andere vertalingen: SV1977 = Statenvertaling 1977, HVV1982 = Herziene Voorhoeve- of Telosvertaling).


Eindnoten:
1 Voor alle duidelijkheid: er is hier géénszins sprake van, dat Christus vernederd wérd, nee, Christus vernederde Zichzélf.
2 ‘Het is belangrijk dat de apostel daarmee (met ‘... die, in de gestalte Gods zijnde...’ - JCvdH) begint, opdat wij zien op welk een hoge hoogte de Heer Jezus zich bevond voordat Hij afdaalde in de diepste diepte. Het laat ons des te beter zien hoe diep Zijn gang was, als we eerst zien hoe hoog Zijn positie was. Hij was in de gestalte van God…’ (W.J. Ouweneel, De brieven van Paulus aan de Filippiërs en de Kolossers, pagina 45, Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, 1973).
3 Het afleggen van de Goddelijke heerlijkheid moet géénszins verward worden met het afleggen van de Godheid, het eigenlijke Goddelijke wezen, waarvan nóch hier nóch bij enige andere van Christus’ afdalingen sprake was - Christus’ Godheid bleef zogezegd ‘onaangetast’. Anders gezegd: van de eerste afdaling af tot en met de laatste bleef Christus God, God de Zoon.
4 Waar Christus’ vloekwording in deze Galatenbrief in de context van ónze verlossing van de zogenaamde ‘vloek der wet ’ wordt gezien, daar wordt deze in onze Filippenzenbrief echter in de context van Chrístus’ zelfvernedering gezien.
5 Uit: Mattheüs-Passion, Johann Sebastian Bach (1685-1750).