De opname van de gemeente
De opname van de gemeente
De Gemeente een geopenbaard geheim
In Efeziërs 3:1-13 lezen we over Gods plan met de gemeente, dat in de tijd van het Oude Testament en tijdens het aardse leven van de Here Jezus als mysterie verborgen bleef. Dit geheim werd voor het eerst aan Petrus bekend gemaakt. Toen Petrus op het dak van het huis van Simon de leerlooier te Joppe zijn gebed verrichtte, kreeg hij een visioen van een groot laken dat uit de hemel nederdaalde en waarin zich allerlei reine en onreine dieren bevonden. Waarop hij de opdracht kreeg om de dieren te slachten en te eten, ongeacht of ze nu rein of onrein waren. Na een herhaaldelijke maar begrijpelijke weigering van Petrus' kant, kreeg hij de boodschap: "Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden." (Handelingen 10:9-16) Een dag later mocht Petrus de eerste heiden, de Romeinse hoofdman Cornelius, tot het geloof in de Here Jezus leiden. Voor de Joodse christenen, die geleerd hadden zich verre van de heidenen te houden, was dit ongekend en wel haast onmogelijk. Later heeft de Here dit geheim verder aan de apostel Paulus geopenbaard, waarop Paulus leerde dat de heidenen geen vreemdelingen en bijwoners meer behoefden te zijn, maar mede-erfgenamen en medegenoten van de belofte in Christus Jezus. De scheidingsmuur tussen de Joodse - en de heidense christenen werd hiermee voorgoed afgebroken, waarmee zij samen, op hetzelfde fundament, tot één nieuwe mens met elkaar verbonden werden.
De gemeente verborgen in de Evangeliën
Gods Woord beschrijft de gemeente als bruid van Christus, haar hemelse Bruidegom.
In de Evangeliën komen we verschillende malen de Bruidegom tegen. We denken hierbij onder andere aan de Vader die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte, de genodigden door zijn slaven liet roepen, maar die het helaas lieten afweten en zelfs zijn slaven mishandelden. Hierop zond de koning zijn legers naar de stad en stak deze in brand, waarop hij de opdracht gaf tot een algemene uitnodiging iedereen mocht komen! (Mattheüs 22:1-14). Zo lezen we ook over de tien maagden die op de Bruidegom wachtten, waarvan er vijf geen olie bezaten en helaas de bruiloftszaal niet in mochten. We lezen in deze gelijkenissen wel over de Bruidegom maar helemaal niets over de bruid! Er is wel sprake van genodigden en vriendinnen, maar niet van de bruid.
In Mattheüs 10:5-15 lezen we, hoe de slaven (apostelen) uitgezonden worden om de "genodigden" uit te nodigen. Ze krijgen daarbij de opdracht: "Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad der Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls." (vs. 5) We lezen echter in Johannes 1:12 "de zijnen hebben Hem niet aangenomen". Israël heeft als volk de uitnodiging verworpen en hun Messias verworpen, waarop, zoals in de gelijkenis van Mattheüs 22 beschreven wordt, de koning zijn legers uitzond om Jeruzalem te verwoesten. Vanaf deze verwerping zien we dat het evangelie niet alleen meer aan het Joodse volk doch aan alle volken gepredikt wordt, precies zoals Paulus het schrijft in Romeinen 11:11 "dat door hun val het heil tot de heidenen gekomen is".
De schat in de akker
Hoewel de gemeente in het Oude Testament en in de evangeliën niet genoemd wordt, komen we haar echter hier wel in beelden tegen. Zo vinden we haar ook in de gelijkenissen uit Mattheüs 13, waar we trouwens een complete historische lijn van de gemeente kunnen vinden. De zeven gelijkenissen die we in dit hoofdstuk tegenkomen, tonen sterke overeenkomsten met de zeven brieven uit Openbaring 2 en 3. We lezen in beide Schriftgedeelten over de kerk, die krachtig en rein, maar eenvoudig en klein begint maar later vermengd wordt met de wereld en uitgroeit tot een geweldig machtsinstituut (het mosterdzaadje dat tot een grote boom uitgroeit, waarin de vogelen, die het zaad wegpikten, zelfs nestelen) en uiteindelijk helemaal doorzuurd wordt met zuurdesem. Na de eerste vier gelijkenissen, verlaat de Here Jezus het meer van Galilea, trekt zich terug in huis en vertrouwt zijn discipelen de verdere geheimen van het koninkrijk der hemelen toe.
Hij vertelt hen over de blijdschap van een mens, toen hij een schat in de akker ontdekte, waarop hij alles verkocht wat hij had om de akker te kunnen kopen. We weten dat de akker met de wereld vergeleken wordt (vers 38) en dat de mens die alles verkocht, de Here Jezus was, Hij Die voor ons arm geworden is en met zijn offerdood de prijs betaalde voor deze wereld. We lezen over deze mens, dat hij de schat verborg. Nog steeds is deze schat verborgen, maar er komt een moment dat de schat gedolven zal worden en zichtbaar voor alle overheid en macht ten toon gesteld zal worden tot verheerlijking van Christus.
De kostbare parel
In deze kostbare parel mogen we ook de gemeente herkennen. Net zoals de kostbare parel ontstaan is door het lijden en de uiteindelijke dood van de pareloester, die zijn levenssappen aan de parel opgeofferd heeft, zo mogen wij de Here Jezus zien als Degene die zijn leven voor zijn kostbare gemeente opgeofferd heeft. Hij is de diepte ingegaan om ons te vinden en ons vanuit de diepte tevoorschijn te brengen om later, aan Hem verbonden, te mogen schitteren als een kostbare parel. De gemeente is zo waardevol voor Hem, dat we ook in deze gelijkenis weer opnieuw kunnen lezen, dat Hij alles wat Hij had verkocht om deze parel te kunnen kopen.
Opdat ook gij zijn moogt, waar ik ben
De Here Jezus eindigt de zeven gelijkenissen uit Mattheüs 13 met de gelijkenis over het sleepnet, dat door de zee getrokken wordt en het goede verzamelt, terwijl het ondeugdelijke weggeworpen zal worden. Zelf zegt de Here Jezus, dat het hierbij gaat om de voleinding der wereld. We hebben hier te maken met de uiteindelijke oogst van de wereld. Zoals de meeste oogsten in drie fasen voltrokken worden zo zal het ook bij deze oogst gaan. De oogst begon met De Eersteling, Christus Zelf, waarna de eerstelingen (de gemeente) als eerste geoogst zullen worden. Na de oogst van de eerstelingen lezen we nog over een grote oogst vanuit de grote verdrukking, een schare die niemand tellen kan. Vanuit het Vrederijk zullen de laatsten geoogst worden en zal hiermee de nalezing plaatsvinden.
De eerstelingen zullen het eerste geoogst worden, een oogst die reeds met de opstanding van Christus begonnen is. Zijn komst voor de gemeente staat in het teken van onze vereniging met Hem, zoals Johannes schreef in 14:3 " Ik kom weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben". Dat is de toekomst voor de gemeente, de schat in de akker die vanuit de verborgen positie tevoorschijn zal komen en zal schitteren in al haar glorie, de parel van grote waarde, verbonden aan haar Heiland, stralend zonder vlek of rimpel!
Dan komt het moment waarover Mattheüs schreef in 24:39-42, dat er mensen weggenomen werden, terwijl de mensen in de omgeving er niets van bemerkten. Op het veld zal één aangenomen worden, de ander achter gelaten worden. Bij het malen van de molen zal één weggenomen worden en de ander achter gelaten worden.
De opname van de gemeente zal een vreselijke scheiding teweeg brengen. Een scheidslijn die ook dwars door de "christelijke kerk" maar ook door gezinnen en zelfs huwelijken zal lopen, waarmee echt en onecht van elkaar gescheiden zal worden en de ware gemeente weggenomen wordt. U ziet wel, dat ook de Evangeliën over de gemeente en haar heerlijke opname en vereniging met haar Heer en Heiland spreken.
Het gaat hier om een ernstige - maar ook blijde boodschap die vanuit Gods Woord tot een ieder van ons komt. Zijn we bereid, Hem tegemoet te gaan ook vandaag?
ds. Theo Niemeijer
De Gemeente een geopenbaard geheim
In Efeziërs 3:1-13 lezen we over Gods plan met de gemeente, dat in de tijd van het Oude Testament en tijdens het aardse leven van de Here Jezus als mysterie verborgen bleef. Dit geheim werd voor het eerst aan Petrus bekend gemaakt. Toen Petrus op het dak van het huis van Simon de leerlooier te Joppe zijn gebed verrichtte, kreeg hij een visioen van een groot laken dat uit de hemel nederdaalde en waarin zich allerlei reine en onreine dieren bevonden. Waarop hij de opdracht kreeg om de dieren te slachten en te eten, ongeacht of ze nu rein of onrein waren. Na een herhaaldelijke maar begrijpelijke weigering van Petrus' kant, kreeg hij de boodschap: "Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden." (Handelingen 10:9-16) Een dag later mocht Petrus de eerste heiden, de Romeinse hoofdman Cornelius, tot het geloof in de Here Jezus leiden. Voor de Joodse christenen, die geleerd hadden zich verre van de heidenen te houden, was dit ongekend en wel haast onmogelijk. Later heeft de Here dit geheim verder aan de apostel Paulus geopenbaard, waarop Paulus leerde dat de heidenen geen vreemdelingen en bijwoners meer behoefden te zijn, maar mede-erfgenamen en medegenoten van de belofte in Christus Jezus. De scheidingsmuur tussen de Joodse - en de heidense christenen werd hiermee voorgoed afgebroken, waarmee zij samen, op hetzelfde fundament, tot één nieuwe mens met elkaar verbonden werden.
De gemeente verborgen in de Evangeliën
Gods Woord beschrijft de gemeente als bruid van Christus, haar hemelse Bruidegom.
In de Evangeliën komen we verschillende malen de Bruidegom tegen. We denken hierbij onder andere aan de Vader die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte, de genodigden door zijn slaven liet roepen, maar die het helaas lieten afweten en zelfs zijn slaven mishandelden. Hierop zond de koning zijn legers naar de stad en stak deze in brand, waarop hij de opdracht gaf tot een algemene uitnodiging iedereen mocht komen! (Mattheüs 22:1-14). Zo lezen we ook over de tien maagden die op de Bruidegom wachtten, waarvan er vijf geen olie bezaten en helaas de bruiloftszaal niet in mochten. We lezen in deze gelijkenissen wel over de Bruidegom maar helemaal niets over de bruid! Er is wel sprake van genodigden en vriendinnen, maar niet van de bruid.
In Mattheüs 10:5-15 lezen we, hoe de slaven (apostelen) uitgezonden worden om de "genodigden" uit te nodigen. Ze krijgen daarbij de opdracht: "Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad der Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls." (vs. 5) We lezen echter in Johannes 1:12 "de zijnen hebben Hem niet aangenomen". Israël heeft als volk de uitnodiging verworpen en hun Messias verworpen, waarop, zoals in de gelijkenis van Mattheüs 22 beschreven wordt, de koning zijn legers uitzond om Jeruzalem te verwoesten. Vanaf deze verwerping zien we dat het evangelie niet alleen meer aan het Joodse volk doch aan alle volken gepredikt wordt, precies zoals Paulus het schrijft in Romeinen 11:11 "dat door hun val het heil tot de heidenen gekomen is".
De schat in de akker
Hoewel de gemeente in het Oude Testament en in de evangeliën niet genoemd wordt, komen we haar echter hier wel in beelden tegen. Zo vinden we haar ook in de gelijkenissen uit Mattheüs 13, waar we trouwens een complete historische lijn van de gemeente kunnen vinden. De zeven gelijkenissen die we in dit hoofdstuk tegenkomen, tonen sterke overeenkomsten met de zeven brieven uit Openbaring 2 en 3. We lezen in beide Schriftgedeelten over de kerk, die krachtig en rein, maar eenvoudig en klein begint maar later vermengd wordt met de wereld en uitgroeit tot een geweldig machtsinstituut (het mosterdzaadje dat tot een grote boom uitgroeit, waarin de vogelen, die het zaad wegpikten, zelfs nestelen) en uiteindelijk helemaal doorzuurd wordt met zuurdesem. Na de eerste vier gelijkenissen, verlaat de Here Jezus het meer van Galilea, trekt zich terug in huis en vertrouwt zijn discipelen de verdere geheimen van het koninkrijk der hemelen toe.
Hij vertelt hen over de blijdschap van een mens, toen hij een schat in de akker ontdekte, waarop hij alles verkocht wat hij had om de akker te kunnen kopen. We weten dat de akker met de wereld vergeleken wordt (vers 38) en dat de mens die alles verkocht, de Here Jezus was, Hij Die voor ons arm geworden is en met zijn offerdood de prijs betaalde voor deze wereld. We lezen over deze mens, dat hij de schat verborg. Nog steeds is deze schat verborgen, maar er komt een moment dat de schat gedolven zal worden en zichtbaar voor alle overheid en macht ten toon gesteld zal worden tot verheerlijking van Christus.
De kostbare parel
In deze kostbare parel mogen we ook de gemeente herkennen. Net zoals de kostbare parel ontstaan is door het lijden en de uiteindelijke dood van de pareloester, die zijn levenssappen aan de parel opgeofferd heeft, zo mogen wij de Here Jezus zien als Degene die zijn leven voor zijn kostbare gemeente opgeofferd heeft. Hij is de diepte ingegaan om ons te vinden en ons vanuit de diepte tevoorschijn te brengen om later, aan Hem verbonden, te mogen schitteren als een kostbare parel. De gemeente is zo waardevol voor Hem, dat we ook in deze gelijkenis weer opnieuw kunnen lezen, dat Hij alles wat Hij had verkocht om deze parel te kunnen kopen.
Opdat ook gij zijn moogt, waar ik ben
De Here Jezus eindigt de zeven gelijkenissen uit Mattheüs 13 met de gelijkenis over het sleepnet, dat door de zee getrokken wordt en het goede verzamelt, terwijl het ondeugdelijke weggeworpen zal worden. Zelf zegt de Here Jezus, dat het hierbij gaat om de voleinding der wereld. We hebben hier te maken met de uiteindelijke oogst van de wereld. Zoals de meeste oogsten in drie fasen voltrokken worden zo zal het ook bij deze oogst gaan. De oogst begon met De Eersteling, Christus Zelf, waarna de eerstelingen (de gemeente) als eerste geoogst zullen worden. Na de oogst van de eerstelingen lezen we nog over een grote oogst vanuit de grote verdrukking, een schare die niemand tellen kan. Vanuit het Vrederijk zullen de laatsten geoogst worden en zal hiermee de nalezing plaatsvinden.
De eerstelingen zullen het eerste geoogst worden, een oogst die reeds met de opstanding van Christus begonnen is. Zijn komst voor de gemeente staat in het teken van onze vereniging met Hem, zoals Johannes schreef in 14:3 " Ik kom weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben". Dat is de toekomst voor de gemeente, de schat in de akker die vanuit de verborgen positie tevoorschijn zal komen en zal schitteren in al haar glorie, de parel van grote waarde, verbonden aan haar Heiland, stralend zonder vlek of rimpel!
Dan komt het moment waarover Mattheüs schreef in 24:39-42, dat er mensen weggenomen werden, terwijl de mensen in de omgeving er niets van bemerkten. Op het veld zal één aangenomen worden, de ander achter gelaten worden. Bij het malen van de molen zal één weggenomen worden en de ander achter gelaten worden.
De opname van de gemeente zal een vreselijke scheiding teweeg brengen. Een scheidslijn die ook dwars door de "christelijke kerk" maar ook door gezinnen en zelfs huwelijken zal lopen, waarmee echt en onecht van elkaar gescheiden zal worden en de ware gemeente weggenomen wordt. U ziet wel, dat ook de Evangeliën over de gemeente en haar heerlijke opname en vereniging met haar Heer en Heiland spreken.
Het gaat hier om een ernstige - maar ook blijde boodschap die vanuit Gods Woord tot een ieder van ons komt. Zijn we bereid, Hem tegemoet te gaan ook vandaag?
ds. Theo Niemeijer