De Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente (1)

J.C. van de Haar • 86 - 2010 • Uitgave: 24
Het Oude Testament wordt weleens het ‘beeldenboek van het Nieuwe Testament’ genoemd. En niet zonder reden: er wordt namelijk een eindeloze reeks van personen, geschiedenissen, voorschriften, enzovoorts, in gevonden, welke zondermeer heenwijzen naar Nieuwtestamentische personen, geschiedenissen, voorschriften, enzovoorts.
In Jozefs zending, verwerping, veroordeling, verhoging en uiteindelijke regering - wellicht het meest duidelijke voorbeeld - zien we onmiskenbaar Jezus’ zending, verwerping, veroordeling, verhoging en uiteindelijke regering voorafgeschaduwd. In Jozef herkennen we Jezus. Daarmee is Jozef een zogenaamd ‘type’ of ‘schaduwbeeld’ van de Here Jezus Christus, een van de vele die de Schrift rijk is.

In deze reeks studies zullen we echter niet stilstaan bij Jozef, maar gaan we uit van een ander Oudtestamentisch persoon, namelijk Henoch. Door Henoch wordt de Gemeente getypeerd of voorafgeschaduwd. In de Opname van Henoch herkennen we heel duidelijk de Opname van de Gemeente; het is er een ware blauwdruk van, zoals we in de loop van deze studies nog zullen zien.

Wie was Henoch eigenlijk? In welke gegevens voorziet Gods Woord? Afgezien van de vermeldingen in de geslachtsregisters in 1 Kronieken 1 en Lucas 3, werpen niet meer dan één Oudtestamentische en twee Nieuwtestamentische passages licht op deze Henoch, de zoon van Jered, te weten Genesis 5:18-24, Hebreeën 11:5 en Judas :14-15. Vindt u deze verdeling niet opmerkelijk? Henoch is immers geen Níeuw-, maar een Oudtestamentisch persoon. Wáárom, luidt dan de vraag, spreekt het Nieuwtestamentische deel van de Schrift uitgebreider van Henoch dan het Oudtestamentische deel? Wélke diepere bedoeling had de Heilige Geest - de eigenlijke Auteur van de Bijbel - daarmee?

Mijns inziens is er geen logischer verklaring dan de volgende: door de geschiedenis van Henoch richt de Heilige Geest zich meer tot de Nieuwtestamentische Gemeente dan tot het Oudtestamentische Israël. Niet verwonderlijk ook: de Bijbelse gegevens met betrekking tot Henoch verkondigen bepaalde kenmerkende Nieuwtestamentische waarheden. Waarschijnlijk denken velen van u nu aan de Opname van Henoch, wat immers een beeld is van de Opname van de Gemeente. Nieuwtestamentischer kan het bijna niet. Immers: is het Oudtestamentische Joodse volk Israël óóit de hoop van een Hemelvaart gegeven...?! Is daar óóit van Godswege van geprofeteerd, door Jesaja of Jeremia of een van de andere profeten...?! Nee, door de Opname van Henoch is niet de hoop van het Oudtestamentische Israël, maar van de Nieuwtestamentische Gemeente voorgesteld.
De hoop van de Gemeente, het hemelse volk van God, is namelijk een hemelsgerichte hoop, voor ogen gesteld, zoals gezegd, in de Opname van Henoch. De hoop van Israël is geheel anders; haar hoop is gelegen in de vele Godsspraken over de opstanding van de doden en de heerlijkheid van het Messiaanse rijk op aarde. De hoop van Israël, het aardse volk van God, is een aardsgerichte hoop, voor ogen gesteld in de zinnebeeldige opstanding van Noach in een nieuwe, wedergeboren wereld (de gereinigde post-zondvloedwereld). Nogmaals: niet Israël, maar de Gemeente wacht een Opname of Hemelvaart. De Bijbelse gegevens over Henoch spreken, concluderend, veeleer over Gods raad met betrekking tot de Gemeente dan over Gods raad met betrekking tot Israël. Vandaar de meer prominente plaats van Henoch in de Nieuwtestamentische canon.

Na deze inleidende vaststelling zullen we in het verdere verloop van deze studies dan enkele parallellen bespreken tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente, beginnend met de meest essentiële:

Parallel 1
In de genoemde passages in Genesis, de Hebreeënbrief en de Judasbrief blijft het geloof van Henoch geenszins onbetuigd; verre van zelfs, er wordt namelijk veeleer een zekere, opvallende nadruk op gelegd:
• In Genesis 5, om te beginnen, wordt niet zomaar éénmaal, maar uitdrukkelijk tweemaal (en zeker niet onbelangrijk, mijns inziens: met exact dezelfde bewoordingen waarmee een hoofdstuk verder van de ‘grote’ Noach wordt gesproken) het wandelen van Henoch met God vermeldt, eerst in vers 22 en opnieuw in vers 24. Wandelen met God komt voort uit een relatie met God, gegrond op geloof.
• In Hebreeën 11 - bekend als het ‘hoofdstuk van de geloofsgetuigen’ (!) - vervolgens, wordt de naam van Henoch in één adem genoemd met de namen van Noach, Abraham, Mozes, enzovoorts. Zondermeer is reeds dat gegeven alleen al bijzonder veelzeggend, maar het gaat zelfs verder, er wordt namelijk ook expliciet verwezen naar het geloof van Henoch: ‘Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag...’ (:5a).
• In de Judasbrief, tenslotte, wordt weliswaar geen expliciete verwijzing naar het geloof van Henoch gevonden, maar het wordt zeer zeker verondersteld. Zouden anders immers de zin en logica van Henochs aankondiging van Gods oordeel (waarvan we lezen in de verzen 14b-15) niet volledig ontbreken?! Hoe zou een goddeloze Henoch immers van Godswege andere goddelozen het oordeel aan kunnen kondigen?! Nee, de gelóvige Henoch staat in de brief van Judas in contrast met óngelovige goddelozen; dat is de context.
Het valt niet te ontkennen: de Bijbel legt zondermeer een zekere, opvallende nadruk op het geloof van Henoch. Veel is verborgen gebleven over Henoch, weinig is onthuld, maar hierop werpt de Schrift het helderste licht. Heel nadrukkelijk spreekt de Schrift van de gelóvige Henoch.
Is daar een achterliggende reden voor misschien? Ik meen stellig van wel, ja. Laten we daarvoor weer even terugkeren naar de passage in de Hebreeënbrief. Henochs geloof wordt daar namelijk rechtstreeks met zijn Opname verbonden: ‘Door het geloof is Henoch weggenomen...’ (11:5a). Niet door recht, noch door verdienste, noch door afkomst of iets dergelijks, maar door (of: op grond van) geloof in de enige, waarachtige God alléén werd Henoch opgenomen.

Daarmee is dan een eerste parallel met de Opname van de Gemeente gevonden. Immers, wíe zullen in deze Opname delen? Afgaand op de heldere uitspraken van de Nieuwtestamentische geschriften enkel en alleen degenen, die geloofd hebben in het Evangelie van de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth, de Joodse Rabbi uit Galilea, de Christus van God, tot vergeving van zonden. Waarachtig geloof in deze specifieke, historische gegevens met betrekking tot Jezus van Nazareth, waarachtig God en waarachtig mens verenigd in één Persoon, is het enige, door de hemel vereiste en erkende criterium. Meerdere Nieuwtestamentische Schriftplaatsen, waaronder 1 Tessalonicenzen 4:13-18, wijzen daar heel duidelijk op. Het Nieuwe Testament stelt geen verdere voorwaarde(n). Het is niet geloof én theologie, geloof én werken, geloof én verwachting, enzovoorts; het is geloof alléén.1

► Conclusie parallel 1: Zozeer Henoch door (of: op grond van) het geloof werd opgenomen, evenzeer zal de Gemeente door (of: op grond van) het geloof worden opgenomen.

(Volgende keer, in Het Zoeklicht nr. 1, zullen we een begin maken met de bespreking van een tweede parallel tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente).

J.C. van de Haar

Voetnoot:
1 Uiteindelijk herkennen we in elk van deze dwalingen één zelfde gemeenschappelijke dwaling, namelijk de loochening van de eenheid van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Nergens in het Nieuwe Testament wordt zelfs maar de geringste ruimte gelaten voor de gedachte aan een deelopname, de Opname van een deel van de Gemeente. Hetzelfde gestelde criterium voor de verlossing is ook het gestelde criterium voor het delen in de Opname van de Gemeente, namelijk geloof alleen. “Ligt er dan niet de verantwoordelijkheid om Christus’ komst te verwachten?”, is nu uw vraag wellicht. Zondermeer, maar het al of niet delen in de Opname van de Gemeente is dáárvan echter geenszins afhankelijk. In 1 Tessalonicenzen 5:9-10 weerlegt de Heilige Geest deze bijzonder listige dwaling volkomen: ‘... want God heeft ons (gelovigen van de Gemeente) niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken (Christus’ komst verwachten), hetzij wij slapen (Christus’ komst niet of nauwelijks verwachten), tezamen met Hem zouden leven.’ Wanneer de Opname plaatsvindt, wordt het héle Lichaam met haar Hoofd in de hemel verenigd.