De Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente (4)

J.C. van de Haar • 87 - 2011 • Uitgave: 3
Middels een reeks van studies bespreken we enkele parallellen tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente. Het eerste is, zoals reeds eerder gezegd, namelijk een type of schaduwbeeld van het laatste. Zozeer bijvoorbeeld de duur en het feit van Jona’s verblijf in de vis - blijkens de woorden van Christus Zelf - de duur en het feit van Christus’ verblijf in het graf typeert, evenzeer typeert de Opname van Henoch de Opname van de Gemeente.
Vorige keer leidden we, binnen het kader van de bespreking van een tweede parallel tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente, uit verschillende gegevens af, dat het Bijbelboek Openbaring een pre-tribulationistische Opname van de Gemeente lijkt te verkondigen. Deze keer zullen we zien, dat er zeer zeker meer is dan afgeleide bewijsgrond alleen.

Voor het werkelijk begrijpen van het Bijbelboek Openbaring is helder zicht op de indeling ervan essentieel. Deze indeling vinden we in hoofdstuk 1:19, waar de verheerlijkte Christus Johannes opdraagt: ‘Schrijf dan [1] hetgeen gij gezien hebt en [2] hetgeen is en [3] hetgeen na dezen geschieden zal.’
‘Hetgeen gij gezien hebt’, ten eerste, wijst terug naar hoofdstuk 1:9-18, waar de verheerlijkte Christus als Goddelijke Rechter aan Johannes verscheen. Ondermeer een vergelijking met Daniël 7, waar de Oude van dagen (de eeuwige God) plaatsneemt op de troon om te oordelen, leidt tot deze conclusie. De gelijkenissen tussen de Oude van dagen daar en de verheerlijkte Christus hier zijn onmiskenbaar. Blijkbaar is de tijd voor Christus om te oordelen nabij gekomen. Openbaring 1:9-20 vormt daarmee een passende inleiding voor de rest van het Boek. De verheerlijkte Christus, gereed om te oordelen over de christenheid, Israël en de volkerenwereld, was wat Johannes gezien had.
‘Hetgeen is’, ten tweede, verwijst naar hoofdstuk 2 en 3, waar de zogenaamde zendbrieven aan zeven gemeenten in Asia staan opgetekend. Naast een onbetwiste, historische zijde, kennen deze zendbrieven ook een verborgen, profetische zijde. Volgens hoofdstuk 1:3 en 22:18 namelijk is het Bijbelboek Openbaring van begin tot eind profetie. Met andere woorden: elk hoofdstuk van Openbaring is óf geheel en al profetisch, óf draagt onmiskenbaar profetie in zich mee. Het laatste is van toepassing op de hoofdstukken 2 en 3. Profetisch gezien bevatten deze hoofdstukken namelijk een chronologisch overzicht van de Gemeentebedeling. Profetisch weerspiegelen de gemeenten van Efeze t/m Laodicea de opeenvolgende fasen van de Gemeentebedeling. ‘Hetgeen is’ duidt op de tegenwoordige (Gemeente)bedeling, welke in Johannes’ dagen reeds was aangebroken.
‘Hetgeen na dezen geschieden zal’, ten derde, verwijst naar hoofdstuk 4:3-22:6, waar achtereenvolgens de verdrukking(sweek), het duizendjarig Messiaanse rijk en de eeuwige toestand worden beschreven. ‘Hetgeen na dezen geschieden zal’ duidt op hetgeen geschieden zal na de tegenwoordige bedeling, na de Gemeentebedeling.
Daarmee hebben we de door Christus gegeven indeling van het boek Openbaring. Christus als Rechter, gereed om te oordelen, in hoofdstuk 1:9-20; de tegenwoordige Gemeentebedeling in hoofdstuk 2-3; de komende verdrukking(sweek), het Messiaanse rijk en de eeuwige toestand in hoofdstuk 4:3-22:6.

Gezien deze indeling is, zoals u begrijpt, enkel en alleen een Opname vóór hoofdstuk 4:2b een pre-tribulationistische Opname. Elke latere Opname niet meer. Hoofdstuk 4:2b markeert immers het begin van de verdrukking(sweek), zoals we reeds hadden gezien. Reeds vanaf hoofdstuk 4:2b staat het Boek Openbaring in feite geheel in het teken van Gods komende oordelen over de aarde. Verschillende aspecten van de troon bijvoorbeeld, die Johannes in de hemel zag, wijzen op de naderende oordelen. Denk maar aan de bliksemstralen, stemmen en donderslagen die van de troon uitgaan. Meteen vanaf het begin al worden we bij Gods regering in oordeel bepaald. Evenals destijds in de dagen van Noach wacht de aarde weer een verwoestende zondvloed, enkel niet van water ditmaal. Wee de goddeloze wereld! Maar voor de Gemeente is er - God zij letterlijk dank! - hoop. Naar Gods raadsbesluit namelijk, ondermeer onthuld in 1 Tessalonicenzen 5:9, is de Gemeente nooit en te nimmer het voorwerp van Gods toorn. Voorafgaand aan deze periode waarin de oordelen van God de aarde zullen treffen, wordt de Gemeente in de hemel opgenomen.
Precies datgene zien we nu voorgesteld in hoofdstuk 4:1-2a: ‘Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in vervoering des geestes…’ Het opgenomen worden in de hemel van de apostel Johannes - de representant van de Gemeente - vond plaats vóór de periode van oordeel aan hem werd getoond, vóór hem maar iets van de komende oordelen van God werd getoond, werd hij van de aarde weggevoerd.

Zowel de Eerste Tessalonicenzenbrief als Openbaring, zowel Paulus als Johannes, verkondigen een pre-tribulationistische Opname van de Gemeente. Wélk Bijbelboek of wélke Bijbelschrijver zou dat dan weerspreken?! Nee, het Nieuwe Testament kent en leert enkel een Opname vóór de verdrukking.

Conclusie parallel 2: Zozeer Henoch vóór het Oudtestamentische zondvloedgericht van God werd opgenomen, evenzeer zal de Gemeente vóór de verdrukking(sweek), de Nieuwtestamentische equivalent daarvan, worden opgenomen.

(Volgende keer beëindigen we deze reeks studies met het bespreken van een laatste parallel).

J.C. van de Haar