De Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente (5)

J.C. van de Haar • 87 - 2011 • Uitgave: 4
Tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente bestaan enkele onmiskenbare parallellen. Middels deze reeks van studies hopen we daar helder zicht op te verkrijgen.

Parallel 3
Na in de voorgaande studies redelijk uitgebreid de meest fundamentele parallellen te hebben besproken, zullen we in deze laatste studie een bijzonder interessante, maar mijns inziens minder wezenlijke parallel belichten. Daarvoor wil ik u wederom meenemen naar de Judasbrief. Daarin wordt op opmerkelijke en specifieke wijze naar Henoch verwezen. Geïnspireerd door Gods Geest liet Judas namelijk de volgende toevoeging op de naam van Henoch volgen: ‘de zevende van Adam af’ (vers 14). Voor deze vermelding van Henochs plaats in de geslachtsregisters is enerzijds een voor de hand liggende, praktische reden, anderzijds een diepere, profetische reden aan te dragen.
Als eerste betreft het zondermeer een identiteitsbepaling: de betreffende Henoch wordt hierdoor onderscheiden van andere Henochs.1 Maar anderzijds schuilt er, zoals gezegd, meer achter deze vermelding van Henochs plaats in de geslachtsregisters. Er wordt hiermee namelijk duidelijk afgeweken van de gebruikelijke identiteitsbepaling van de Schrift: in plaats van het gebruikelijke ‘Henoch, de zoon van Jered’ schreef de geïnspireerde auteur ‘Henoch, de zevende van Adam af’. Deze afwijkende vermelding draagt mijns inziens een dieper, profetisch gegeven in zich mee: zozeer de zevende generatie van het oúde menselijke geslacht werd opgenomen zonder de dood gezien te hebben, evenzeer zal de zevende generatie van het níeuwe menselijke geslacht worden opgenomen zonder de dood te zien - waarmee dan een derde parallel tussen de Opname van Henoch en de Opname van de Gemeente is gevonden.

Voorgaande stelling vraagt om een nadere toelichting. De schepping van Adam betekende, zoals u weet, het begin van het oude menselijke geslacht. Vervolgens verwekte Adam - naar Gods opdracht (‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’, Genesis 1:28) - meerdere nakomelingen. Daaronder neemt Set, door het Oude Testament heen, de meest vooraanstaande plaats in. Niet verwonderlijk, aangezien de lijn van Set immers uitloopt op de beloofde Verlosser. Via Set werd, enkele duizenden jaren later, Jezus Christus geboren. Daarna verwekte Set, beginnend met Enos, een derde generatie. Enzovoorts, enzovoorts; u kent de geschiedenis. Met de geboorte van Henoch spreken we dan van de zevende generatie vanaf Adam.
Na het natuurlijke komt volgens 1 Korinthiërs 15:46 het geestelijke. Zo ook hier. Met de vorming van de Gemeente vanaf de Pinksterdag ontstond namelijk een compleet nieuw en geheel geestelijk geslacht. Niet langer gold de Oudtestamentische verdeling van de mensheid in (al dan niet gelovige) Joden enerzijds en heidenen anderzijds. Gelovigen uit de Joden en gelovigen uit de heidenen samen vormen in deze tegenwoordige bedeling de Gemeente, een - nogmaals gezegd - compleet nieuw en geheel geestelijk geslacht. De schitterende Efezebrief spreekt, nadrukkelijk met het oog op de Gemeente, van een nieuw menselijk geslacht: ‘Want Hij is onze vrede, die de twee (Jood en heiden) één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen...’ (2:14-15). Door heel het Nieuwe Testament heen wordt de Gemeente voortdurend neergezet als een compleet nieuw en geheel geestelijk geslacht.

Na voorgaande vaststelling kijken we weer naar de hoofdstukken 2 en 3 van Openbaring. Vanuit profetisch oogpunt bezien vinden we daar, zoals al betoogd, de zeven opeenvolgende fasen van de Gemeentebedeling, beginnend met Efeze en eindigend met Laodicea. Precies aan het einde van de zevende fase of ‘generatie’ vindt de Opname van de Gemeente plaats. Van een achtste brief, gericht aan een achtste gemeente, lezen we verder immers niets. Na niet meer en niet minder dan zeven opeenvolgende perioden eindigt deze bedeling met de Opname van de Gemeente.

Conclusie parallel 3: Zozeer er ten tijde van de zevende generatie van het oude, natuurlijke geslacht een opname plaatsvond, evenzeer zal er ten tijde van de zevende generatie van het nieuwe, geestelijke geslacht een opname plaatsvinden; en zozeer eertijds de gelovige Henoch zonder daarvoor te zijn gestorven in de hemel werd opgenomen, evenzeer zullen in de toekomst de gelovigen aan het eind van de Laodiceaanse periode van de Gemeentebedeling zonder daarvoor te zijn gestorven in de hemel worden opgenomen.

De Opname van Henoch is meer en meer tot mijn verbeelding gaan spreken. Geen wonder mijns inziens, gezien het immers een schitterend voorafschaduwend beeld is van de Opname van de Gemeente. Hénochs meest gezegende ervaring wordt op een dag ónze meest gezegende ervaring. Verwachten wij de komst van onze Here Jezus Christus al? Uiteindelijk is heel het christenleven op de ontmoeting en vereniging met onze Verlosser en Heer gericht. Daar wordt een christen gedurende het aardse bestaan door God op voorbereid.
Laten we daartoe vanuit enkele Schriftgedeelten het gestelde einddoel van de Opname van de Gemeente nog eens kort nagaan. Bestudeer achtereenvolgens de voorzegging van en uiteenzetting over de Opname van de Gemeente, respectievelijk door Christus in Johannes 14:1-3 en Paulus in 1 Tessalonicenzen 4:13-18. Wat is het einddoel? ‘Opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ respectievelijk ‘zó zullen wij altijd met de Here wezen’. Wat een heerlijke toekomst wacht de Gemeente! Voor eeuwig aan de zijde van Christus. Kunt u het zich indenken? Waar Christus staat, staat de Gemeente, waar Christus gaat, gaat de Gemeente. Welk een gezegende positie!
Graag besluit ik deze reeks studies met de woorden waarmee mijn broeder Henk Schouten vaak besluit: “Ik weet het zeker, Jezus zal spoedig komen. Maranatha”.

J.C. van de Haar

Eindnoot:
1 Een duidelijk voorbeeld ter bevestiging hiervan vinden we in Matteüs 10:2-3, waar enerzijds van Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en anderzijds van Jakobus, de zoon van Alfeüs, wordt gesproken. De toevoegingen ‘de zoon van Zebedeüs’ respectievelijk ‘de zoon van Alfeüs’ waren nadere bepalingen van de identiteit van beide Jakobussen en onderscheidden hen van elkaar.