De roeping van de bruidsgemeente (2)

Hugo Bouter • 78 - 2002/03 • Uitgave: 18
Isaäk en Rebekka als typen van Christus en de Gemeente.

Het is natuurlijk niet goed als de Gemeente geen oog zou hebben voor de dorstige mensen om haar heen. De stromen van levend water moeten ook anderen bereiken. Zolang de Here Jezus niet is teruggekomen, wordt het dorstlessende Evangelie aan allen aangeboden. Het is de 'bruid die dit doet: zij put het levende water en deelt het aan anderen mede. Dit gebeurt gratis, het Evangelie is kosteloos. Wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet. Genesis 24 is een mooie Oudtestamentische illustratie hiervan. De bruid bij de bron is bereid om het water met anderen te delen. Zij denkt niet alleen aan zichzelf, maar lest ook de dorst van een vreemdeling die aan haar vraagt: 'Laat mij toch een weinig water drinken uit uw kruik' (vs. 17).

Rebekka was zelf heel bereidwillig in dit opzicht. Zij wilde heel graag het zware werk doen dat de knecht van Abraham al biddend van haar verwachtte. Zij was tot dienst bereid, en daardoor bleek zij uit het goede hout gesneden te zijn. Natuurlijk worden er in dit hoofdstuk nog meer goede dingen van haar genoemd, en vinden wij impliciet dus nog meer kenmerken van de bruid van Christus. Maar dit is wel het eerste dat ons hier wordt voorgehouden: de bereidheid om te dienen en de dorst van anderen te stillen.

De praktische toebereiding van de bruid
Er zijn nog enkele andere 'goede eigenschappen' van Rebekka te noemen, een paar bijzonderheden die hier in verband met de bruidswerving in het oog springen:

(1) er is een familierelatie met de bruidegom (vs. 4, 15, 24, 27, 47-48);

(2) de bruid wordt versierd met de rijkdommen van de bruidegom (vs. 22, 30, 53);

(3) zij is bereid de knecht te volgen naar het land Kanaan (vs. 3-9; 37-41; 54-61);

(4) zij bedekt zich met de sluier als een teken van totale toewijding aan de bruidegom (vs. 64-65).

Deze dingen hebben stuk voor stuk ook een belangrijke geestelijke betekenis, in verband met de toebereiding van Christus' bruidsgemeente. Er is verwantschap met Hem doordat wij het Woord van God horen en doen, en uit God geboren zijn (Luc. 8:21; Joh. 1:12-13). Er mag geen twijfel bestaan over
onze relatie met Hem; die moet duidelijk kunnen worden vastgesteld. Vervolgens zien wij dat de bruid getrokken wordt uit de tegenwoordige boze wereld (vgl. Gal. 1:4). De Geest vergadert in de huidige bedeling van de genade een bruidsgemeente voor de Zoon. De Gemeente wordt door de Geest als het ware bij de hand genomen om met haar hemelse Bruidegom verenigd te worden. Met beslistheid keert zij de wereld de rug toe en gaat uit, de Bruidegom tegemoet! (Matt. 25:1, 6; Openb. 18:4). Het is geen arme en berooide bruidsgemeente die op weg gaat naar `het beloofde land'.

De rijkdommen van de Zoon worden ons nu reeds geschonken, en wij mogen ons daarmee tooien. De kostbare bezittingen van Christus zijn ons wettige deel. Het is juist het werk van de Heilige Geest, de Trooster, om die schatten te nemen en ze ons te tonen (Joh. 16:13-15). Zo legt Christus Zijn heerlijkheid op ons en worden wij Zijn eigendom. Daarvan spreekt met name het voorhoofdsiersel (vs. 22, 30, 47 Statenvert.).
Het goud waarmee de bruid wordt versierd, is een beeld van Goddelijke gerechtigheid en heerlijkheid (Ps. 45:10). Het zilver symboliseert de verzoening, de losprijs die moest worden betaald (Ex. 30:11-16; 38:25-26; 1 Petr. 1:18-19). De klederen die haar worden geschonken, herinneren aan het lofgewaad, de klederen van het heil, de mantel van de gerechtigheid (Jes. 61:3, 10). Het zijn de feestklederen waarmee God Zelf ons bekleedt (lach. 3:4-5). Zo neemt de Geest de bruidsgemeente mede en gaat heen (vgl. Gen. 24:61). Onder Zijn leiding wordt zij Christus tegemoet gevoerd. Dat is de taak van de Geest als onze Helper. Op die manier leren wij de Here Jezus steeds beter kennen. Door het onderwijs van de Trooster krijgen wij zicht op de heerlijkheid van Christus. Op al onze vragen is er een antwoord vanuit Gods Woord. De Heilige Geest leidt ons voort en bereidt ons voor op onze ontmoeting met de Here der heerlijkheid, de Mens in de hemel.

Wie is die man?
De ontmoeting tussen Isaäk en Rebekka vond plaats in het Zuiderland, d.i. de Negevwoestijn, niet ver van de put Lachai-Roï (zie hoofdstuk 3). Op de vraag van Rebekka: 'Wie is die man daar, die ons tegemoet komt in het veld?', gaf de knecht onomwonden te kennen: 'Dat is mijn heer'. Daarop nam Rebekka haar sluier en bedekte zich (vs. 62-65).
De les voor ons is dat wij onder de leiding van de Heilige Geest onze Here ontmoeten 'bij de bron'. Als de Geest ons Zijn heerlijkheid toont vanuit het Woord, vindt er een 'ontmoeting plaats waarbij wij ons voor Hem neerbuigen en ons geheel en al aan Hem toewijden. Dat gebeurt reeds tijdens ons leven hier op aarde, doordat wij Hem leren zien met het oog van het geloof. Wij realiseren ons dat wij Zijn eigendom zijn en dat wij voortaan alleen voor deze Man mogen leven (vgl. Rom. 7:4). Het bedekken met de sluier brengt dit op symbolische wijze tot uitdrukking. De daadwerkelijke ontmoeting tussen Christus en de Gemeente vindt echter pas plaats aan het einde van deze bedeling. De Geest en de bruid worden dan weggenomen van deze aarde. Wij zullen straks van de aarde worden weggevoerd, 'de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen' (1 Thes. 4:15-18). Maar dat is niet het onderwijs van Genesis 24.

Het gaat bij de beelden van het Oude Testament steeds om de praktische kant van ons geestelijk leven. Wij 'ontmoeten' de Here op de plaats waar Hij ons samenbrengt rondom Hemzelf, waar Zijn Woord centraal staat. Dat bewerkt het verlangen om ons zonder enige reserve aan Hem toe te wijden. Het resultaat daarvan is een leven in Zijn dienst.

Wie dorst heeft, mag komen en drinken om niet!
Zo roepen de Geest en de bruid.
Slechts hij die zijn ziel met die stroom overgiet,
rust eens aan Gods Vaderhart uit.


Hugo Bouter