De schare die niemand tellen kan

Henk Schouten • 80 - 2004/05 • Uitgave: 3
De schare die niemand tellen kan

Nadat we in Openbaring 7 lazen over de 144.000 lezen we in het vervolg van een grote schare die niemand tellen kan. Wie zijn dat, waar komen ze vandaan, wat is hun plek in het heil van Christus en Zijn verlossingswerk?
Niet zelden is geargumenteerd dat het hier zou gaan om de gemeente, om gelovigen die ook vandaag nog dagelijks aan het lichaam van Christus toegevoegd mogen worden. Wanneer we nauwkeuriger toezien, ontdekken we dat de dingen iets anders moeten liggen. We roepen eerst maar in herinnering dat de gemeente al is opgenomen. De gemeente is thuis in het huis met de vele woningen. In Johannes 14 had de Heer zelf al gesproken dat Hij de gemeente naar het huis van Zijn Vader zou brengen en Paulus schreef aan de gemeente te Corinthe en Thessalonica hoe één en ander in zijn werk zou gaan. In een ondeelbaar ogenblik zullen we bij de Heer gebracht worden. Daarnaast kunnen we uit het verloop van het laatste bijbelboek leren dat het moment van de opname al gepasseerd moet zijn. De gemeente wordt beschreven in de 7 rondzendbrieven, in Openbaring 2 en 3. Vanaf hoofdstuk 4 zien we dat de gemeente bij haar God en Heiland is. Op aarde is dan de grote verdrukking begonnen, die beschreven is vanaf Openbaring 4 en duurt tot de wederkomst van de Here Jezus beschreven vanaf Openbaring 19. Wanneer we nu nadenken over wie toch die grote schare vormen dan moeten we verder zoeken.
We lezen in Openbaring 7:13 eigenlijk al het antwoord op onze vraag. ‘Eén van de oudsten antwoordde en zeide: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen?’ . Het antwoord is duidelijk: ‘deze zijn het die komen uit de grote verdrukking’.
Onder de opening van het vijfde zegel zien we al een eerdere verwijzing naar deze grote groep. Daar worden zij ‘zielen onder het altaar genoemd’ (Opb. 6:9). Deze zijn geslacht om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. Zij moeten rusten totdat ook het getal van hun mededienstknechten vol zou zijn. Tijdens de grote verdrukking wordt er dus heftig geleden en zijn er vele martelaren vanwege hun geloof in de Here Jezus. Opnieuw herhaal ik, dat het hier niet om de gemeente gaat, we horen hen immers roepen: ‘tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? Wanneer u daarover nadenkt, beseft u temeer dat dit niet om broeders en zusters uit de gemeente kan gaan. Mogen wij om oordeel en wraak roepen vanwege vijandschap en martelingen? Ik denk van niet. Wij moeten bidden voor onze vijanden, zegenen wie ons vervolgen. De andere wang toekeren. ‘Vader, vergeeft het hun, want zij weten niet wat zij doen’. Dat is wat we van de Heer geleerd hebben. Deze martelaren echter roepen om wraak. Dat komt omdat de grote verdrukking invulling is van de profetie van de 70e jaarweek uit het boek Daniël. Ik bedoel, we bevinden ons weer in de situatie zoals die geldend was en zijn zal voor Israël Gods volk. De bedeling van de wet, oog om oog en tand om tand.

Wanneer we iets beseffen van het lijden dat deze mensen moeten ondergaan, zij immers zullen om het getuigenis van Jezus een vreselijke marteldood sterven, dan kan het niet anders, dan drijft je dat tot werken hier en nu, opdat nog velen bewaard mogen worden vòòr die grote verdrukking aanbreekt. Maar ook voor deze ‘zielen onder het altaar’ is er een geweldige keerzijde. Zij delen namelijk met ons in de eerste opstanding. Leest u maar mee de woorden die Johannes geschreven heeft in Openbaring 20:4 ’Ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden…..en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaar lang’.
Het koninkrijk dat komen gaat, het Messiaanse vrederijk zal een rustpunt worden voor de volkeren, een verademing voor alle die de Here Jezus liefhebben. Deze allen zullen samen met de Here Jezus mogen heersen, regeren tijdens dat vrederijk. Een schitterende belofte. Johannes schrijft dan ook: ‘Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding’ (Opb. 20:6).
Wanneer we deze dingen lezen worden we blij vanwege de hoop en de geweldige toekomst die steeds dichterbij komt. Wat een uitzicht bruidsgemeente! Maar we worden ook meer en meer met zorg vervuld, er zijn nog zo onwaarschijnlijk veel mensen die het evangelie van Jezus Christus niet kennen en Jezus niet als hun Verlosser en Leidsman hebben aangenomen. We moeten de Here bidden om maaiers en ondertussen zelfs niet vergeten ons blijmoedig getuigenis te laten horen.

Ds. Henk Schouten