De tijden der onwetendheid

Feike ter Velde • 84 - 2008 • Uitgave: 4
De tijden der onwetendheid

We leven in een tijd dat christenen véél zouden moeten weten uit de Bijbel, het Woord van God. Naar de tijd gerekend zouden we allen ‘leraren van de Schrift’ moeten zijn (Hebr. 5:12). Wat echter opvalt in onze tijd is dat christenen, ook zij die zondag aan zondag in de kerk zitten, steeds minder lijken te weten van Gods Woord. De weg tot het heil in Christus kan men vaak niet aanduiden, ervaringen in de wandel met God zijn sporadisch en de dingen van de toekomst nagenoeg onbekend. Wat is er met ons aan de hand?


Zijn we teruggekeerd tot de tijden der onwetendheid? Deze term, ‘tijden der onwetendheid’, gebruikt de apostel Paulus in Handelingen 17:30, waarin overigens nog iets moois staat: namelijk dat God verkondigt…! God Zelf (!) verkondigt, zegt Paulus. Eigenlijk is dat wel een heel indrukwekkende gedachte. Paulus is in Athene, het centrum van de Griekse (Godvijandige!) wereld. Hij raakt daar buitengewoon geïrriteerd door de grote hoeveelheid afgodsbeelden. Hij spreekt daar met de Joden in hun synagoge en hij blijkt een echte straatprediker. In deze volgorde echter: eerst de Jood en dan de Griek. Het Evangelie - een door en door Joodse(!) boodschap van Gods liefde, van vergeving en van een nieuw begin met Hem - is eerst voor de Jood. Dáár is het ook begonnen: in Jeruzalem. Op de Pinksterdag (Hand. 2).
Paulus is aangekomen in Griekenland en hij houdt zijn mond niet. De invloedrijke cultuur van de Grieken was altijd al een gruwel voor de Joden. Hun afgoderij en hun vergoddelijking van de mens was voor de Jood, die leeft uit de Thora, heel diep verwerpelijk. Die Griekse cultuur had als een giftig zuurdesem ook het hele Romeinse rijk doortrokken en het gaandeweg tot totale innerlijke verrotting gebracht, wat ook tot haar ondergang zou leiden. Die werkelijkheid bracht Paulus tot ergernis en bewogenheid. Hij zag een mensheid in diepe duisternis en verlorenheid, hoewel het er uiterlijk, met zoveel tempels, erg religieus uitzag. De binnenkant, het hart van de mens en zijn denken, was donker. Hij was zichzelf tot god geworden. Opmerkelijk is dat ook bepaalde filosofische wijsgeren worden genoemd, waarmee Paulus in gesprek raakte over het Evangelie, n.l. Epicureïsche en Stoïcijnse filosofen (Hand. 17:18). Dat is leerzaam voor ons en daarom staat het er ook!

De leer van Epicurus (rond 300 v.Chr.) was gericht op het praktische nut der dingen en op het levensgeluk. Dat kon men bereiken door het leiden van een deugdzaam leven, hetgeen gemoedsrust opleverde. Zo werd men onafhankelijk van de medemens en van de omgeving. Goed beschouwd dus de weg van de zelfverlossing. De Stoïcijnen werden genoemd naar hun plaats van samenkomst - de stoa, wat een zuilengang was - waar hun filosofenschool zich bevond. Hun leermeester, Zeno van Citium, onderwees zijn leerlingen hoe zij het natuurlijke goede in de mens konden ontwikkelen door de ratio, de rede. Zij leerden de ethiek, het onderscheiden van goed en kwaad. In mens en medemens woont de logos (= woord) van de universele oerkracht, waardoor hij in staat is in vrede te leven met zijn omgeving en geen geweld gebruikt, nóch tegen de medemens, nóch tegen de dieren of de natuur. Hij ziet zichzelf als wereldburger, niet gehinderd door nationale grenzen of door grenzen van stand, ras of geaardheid. Boven dat alles voelt de Stoïcijn zich ver verheven.

Tegen deze achtergrond bracht Paulus - een kenner van de Griekse cultuur - zijn boodschap. Is dit niet buitengewoon herkenbaar voor onze tijd? De moderne mens, die zichzelf ziet als het middelpunt van alle dingen, die niemand nodig heeft en die zichzelf kan verlossen. De moderne humanist, die gelooft in de oerkracht van de mens en autonoom is. Los van God en van Zijn Woord. Het is treffend dat zo nadrukkelijk deze ‘Griekse geest’ in dit Bijbelgedeelte naar voren komt, zodat we weten waar Paulus zich bevindt en tot wie hij het woord, het Woord van de levende God, richt. Het waren de wijzen - de in zichzelf wijze mensen, in eigen ogen wijze mensen (1Kor. 1:20ev). Zij wisten het wel. Nu moeten we er direct bij zeggen dat die Griekse geest een enorme impact heeft op de wereld, tot op vandaag! De grote Griekse wijzen van weleer (250 vóór Chr.) als Aristoteles, Plato en Socrates, drukken hun stempel op onze cultuur en op ons denken in de 21e eeuw! Die geest, die steeds weer vernieuwd in de geschiedenis opkomt, in de Renaissance (15e eeuw) en in de Verlichting (18e eeuw) en nu weer in het postmodernisme van de 20e en 21e eeuw, brengt de mens en zijn cultuur terug in de tijden der onwetendheid. Met dat de mens zichzelf losmaakt van de Schepper van hemel en aarde en zichzelf tot god is geworden, raakt hij de weg kwijt.
Er is niets meer om aan vast te houden, geen absolute waarheid buiten de mens zelf. Bij de Atheners was het zo, dat ze alleen nog maar de nieuwste nieuwtjes wilden weten. Wat ze al wisten en kenden was immers van nul geen generlei waarde. Het humanisme - hoewel ze dat woord niet kenden - leidt altijd tot pessimisme, omdat er niets is búiten de mens zelf. Men komt dan tot: “Laten we eten en drinken, want morgen sterven wij.” Niets anders dan de genotscultuur blijft over.

Nu naar onze tijd. De moderne mens leeft, beweegt en denkt in net zo’n gesloten systeem van zijn eigen wereld. De prediking van Paulus krijgt ineens een actuele glans, er ligt een profetische dimensie in. Het is ook eindtijdprediking! “Hij die oordeelt, komt!”
Vanaf de Verlichting heeft de Griekse geest vernieuwd bezit genomen van onze westerse cultuur. De Verlichting - een filosofische duiding van leven en denken van toen - leidde tot de Franse revolutie (1789). Die revolutie bracht socialisme, fascisme en liberalisme als ideologie, als ‘levensweg’. Het nieuwe ‘geloof’ verving de bestaande God - het christendom. “Geen god en geen meester” werd de aanduiding van wat de Franse revolutie betekende. De tragiek: Het bracht dictators aan de macht met waanzinnige en ijzerharde regimes (Napoleon, Hitler, Stalin). Miljoenen mensenlevens werden opgeofferd aan hun waanzin.

De Duitse verlichtingsfilosoof, Friedrich Nietzsche (1844-1900), even briljant als goddeloos, heeft de diepte van een samenleving zonder God tot op de bodem gepeild. Hoewel zijn geschriften zich vooral richtten tot een - in zijn ogen - huichelachtige ‘christelijke’ wereld, kan er toch niet helemaal van gezegd worden dat het Godsbestaan hem onbewogen liet. Hij sprak over een god die dood was, gestorven was en niet meer te vinden was in de gemeenschap van de mensen. Bijna profetisch schildert hij mens en samenleving in de ban van de volstrekte wanhoop als gevolg daarvan. Net als een moderne schilder een ‘lelijk’ werkstuk maakt, waarin een mens in brokken nog is te herkennen als mens, hier een oog, daar een been, een menselijk lichaam zonder enige samenhangend verband, zó schildert Nietzsche zijn wanhoop in vlammende woorden en gedichten. Zijn inspiratie vond hij, zoals hijzelf zegt, in de Griekse god Dionysos, de god van de roes, van de eeuwige levensvreugde, die over alle leed en wanhoop zegeviert, die jammerlijk sterft, verscheurd en uiteengereten, maar wordt herboren om de wijn van de levensvreugde in zalige dronkenschap opnieuw te drinken. Want alles is fataal, zinloos en leeg. Maar de vreugde van wijn drinken is er nog! Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.
Nietzsche proefde de tijdgeest waarmee de 20e eeuw zou beginnen. Hij zag de demonie aankomen, zonder dat hij wist van twee wereldoorlogen die aanstaande waren en tientallen miljoenen mensenlevens op het altaar van boze ideologieën zouden worden geofferd. De mens - de übermensch - wordt door hem in het middelpunt van het heelal geplaatst, waar hij hardvochtig zal regeren, de zwakken met ijzeren hand zal verpletteren. De mens van nu moet overwonnen worden. Hij geselt de (christelijke!) samenleving met sarcasme en spot. Zijn binnenste is een vuurspuwende krater tegen de mens en het menselijk leven. Want dit leven is de grootste tragedie die denkbaar is, van het begin tot het einde. Zó ziet Nietzsche het leven en de mensheid. In zijn overrompelende scherpzinnigheid en vergezichten raakt hij zelf uiteindelijk volkomen verstrikt.
De chaos die hij zag werd zijn eigen chaos. Het probleem kon hij wel duiden, maar niet oplossen. Hij komt erin om, verdrinkt erin en zijn aardse leven eindigt, zonder God en volstrekte leegheid.

Sommigen zullen zeggen: wat hebben we nu aan dit verhaal over Nietzsche?
De moderne mens van de 21e eeuw is in deze leegheid terecht gekomen; een leegheid en een grondeloze zinloosheid, die Nietzsche zag en scherp tekende. Het zijn die tijden van de onwetendheid, waarop Paulus doelde. Daarom spreekt Paulus hier ook over het oordeel van God dat komt. Een mens moet zich bekeren, juist ook met het oog op dat oordeel. Die Griekse wereld van Paulus is vandaag onze wereld. We spreken over een ‘hedonistische’ samenleving: genot is het enige wat geldt. Dát moeten we hebben: eten, drinken, seks en vermaak. Zelfs in orthodoxe kringen op de Veluwe hebben jongeren (gelukkig niet allen!) zich eraan overgegeven. We horen en lezen van schandelijke drankfestijnen en uitzinnige seksuitspattingen. We zijn terug in het platte heidendom van weleer, zelfs - ik zeg het met schroom - al zitten we wel ’s zondags in de kerk.

Horen we in de nood van deze tijd vanaf de kansel het profetisch Woord klinken van een Jesaja, Jeremia of Paulus? “Er komt een dag…!” En zullen we dán zeggen: “Hadden we het maar geweten?” De moderne kunstenaar, de goddeloze filosoof en het biddende moedertje voor haar kinderen hebben meer inzicht in de geest van de tijd dan menig geleerde die leeft bij de waan van deze dag. “Land, land, land, hoort des Heren Woord!”

Feike ter Velde