De toekomst door de Geest

Gert van de Weerd • 85 - 2009 • Uitgave: 11
De toekomst door de Geest

Het is nog maar ruim een eeuw geleden dat een groot deel van de Nederlandse bevolking kerkelijk meelevend was. Op het platteland ging men zelfs massaal naar de kerk. Wie nooit ter kerke ging werd als een heiden beschouwd en dat had tevens de onderliggende betekenis van onbeschaafd. Slechts weinigen durfden zich buiten de kerk (dus de gemeenschap) te plaatsen. Zij die dat toch deden, werden er per definitie van verdacht socialist te zijn (‘rooie’ genoemd), of - erger nog - communist (dat waren godloochenaars, sprak men dan huiverend).

Natuurlijk, velen gingen naar de kerk uit gewoonte - het hoorde immers zo - en hadden maar een vage kennis over de diepten van het christelijk geloof. Zij hoorden bij de kerk zoals je lid was van een voetbalclub. Maar, er was ook werkelijke, zuivere godsvrucht, die soms tot grote hoogte steeg.
Die toewijding werd zelden opgehangen aan ronkende, kerkelijk bewaakte dogma’s. Die was verankerd in Jezus Christus en vormde een spiegel van Zijn levenswijze. Piëtisten noemden men dit soort gelovigen. Aanvankelijk was dat spottend bedoeld, maar later werd het door aanhangers als een geuzennaam beschouwd. Zij leefden meer als een ‘broederschap des gemene levens’ en daarin stonden naastenliefde en eenvoud in geloof voorop.

In Nederland vond deze wijze van christelijk leven navolging in de nadere reformatie. Kleine luyden, werden ze - wat neerbuigend - genoemd. Eenvoudige gelovigen, die dicht bij de Bijbel leefden. Zij lazen dagelijks uit Gods Woord en bestudeerden de Bijbel nauwgezet en met grote volharding. Niet elke predikant was daar echter blij mee. De wetenschap dat er gemeenteleden onder zijn gehoor waren die een gedegen Bijbelkennis bezaten, beperkte hem namelijk in zijn preekvoorbereiding, in de vrijheden die hij zich (vaak ten onrechte) permitteerde.
In die tijd hadden gelovige christenen veel meer tijd beschikbaar voor Bijbelstudie en meditatie dan tegenwoordig het geval is. Want bij gebrek aan computerspelletjes, televisie, sportclub en andere dwingende sociale verplichtingen, ontwikkelden de meeste avonden (als de kinderen naar bed waren gebracht) zich tot een oase van rust, waarin Gods stem helder kon klinken.

De Bijbel werd zo een dagelijkse metgezel voor vele ‘kleine luyden’. Dat beïnvloedde niet alleen de praktische toepassing van hun geloof, het bepaalde zelfs een groot deel van hun toegepaste woordenschat. Dat kon ver gaan.
Om dat te illustreren nemen we u mee naar een stuk akkerland, net buiten Veenendaal. Het is 1928 en het dorp telde toen slechts een paar duizend zielen. Twee mannen zijn aan het werk. De ene wiedt de akker, de andere poot aardappels. Ze spreken met elkaar. Niet op de manier zoals wij dat doen. Ze spreken in Bijbelteksten.
Als het tijd was om te eten zei Barend bijvoorbeeld: “Lucas 4:2d” (kreeg hij honger). Karel antwoordde dan: “Johannes 21:12” (komt en houdt de maaltijd); waarop zij zonder verdere uitleg aan de kant gingen zitten en hun twaalfuurtje in stilte opaten. Als afsluiting zei Barend dan: “Lucas 9:17”“Lucas 10:41b” (gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen). Vermanend vervolgde hij dan: “Matteüs 6:27” (Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen?).

Aldus kabbelde het gesprek op wonderlijke wijze voort. Wartaal in de oren van velen. Hemeltaal voor de twee mannen, want daarin ervoeren zij de vreugde om met de dingen van God bezig te zijn.
Zo werden deze mannen doortrokken van Gods Woord. Dat vormde niet alleen maar hun zekerheid in het geloof en hun kracht. Het vulde hun leven op tot een harmonisch geheel. Zo verwierven ze een staat van heiligheid die maar weinige christenen ooit geschonken wordt. In hen kwam Matteüs 10:20 tot leven: ‘Jullie zijn het immers niet zelf die dan spreken, het is de Geest van jullie Vader die in jullie spreekt.’

Die twee mannen waren verwanten van mij. Mag ik jaloers zijn op hun godvruchtig leven? Is het zo vreemd, dat ik sterk verlangen kan naar een wereld waarin God centraal staat? Ik weet het, op aarde zullen we dat ideaal nooit bereiken. Het is vaak geprobeerd - het Godsrijk op aarde - tot op de huidige dag. Kingdom Now Theologie noemen we het vandaag. Een begrijpelijk verlangen; echter een dwaalleer die de mensheid naar de komende antichrist leidt en voorbijgaat aan wat het profetisch woord ons leert.
Gods Geest is niet gericht op een aards Godsrijk dat door mensen wordt bedacht en gebouwd. De Heilige Geest is gericht op de vervulling van alle profetie: ‘Hij (God) heeft ons in al zijn wijsheid en inzicht dit mysterie onthuld: zijn voornemen om met Christus de voltooiing van de tijd te verwezenlijken en zijn besluit om alles in de hemel en op aarde onder één hoofd bijeen te brengen, onder Christus’ (Ef. 1:8b-10, NBV).
O ja, er komt een Messiaans Rijk (Op. 20:1-4), als de satan gebonden wordt. Dat wordt echter niet door mensenhanden gebouwd, maar door Gods handen (Dan. 2:34-35). In dat Rijk zal Christus regeren en dan zal alles tot zijn bestemming komen.

De Geest van God is, voor alles, naar de toekomst gericht; niet op het heden. En in dat lonkende toekomstperspectief is er geen plaats voor kracht of geweld, maar staat de liefde centraal. De profeet Zacharia 4:6 zegt het zo: ‘Niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen.’ Die liefde is onbaatzuchtig en uit Christus (1Kor. 13:1-13).
Vandaag de dag heeft het woord liefde een andere inhoud gekregen. Zo noemen we ongeremd seksueel contact ‘de liefde bedrijven’ en verschuift ‘houden van’ steeds meer naar begeren en bezitten. Die verwording is de kerk niet voorbijgegaan. Velen van ons zijn liefde-arm geworden. Het is de Geest nu die ons dat doet onderkennen.

Liefde tot de Here God verdraagt geen groot eigen ego. Die is onverbrekelijk verbonden met een scherp oog voor eigen staat. Daarin welt verdriet op, want we schieten zo tekort. Dat te beseffen haalt een mens van zijn troon; doet hem minder worden. En zo ontstaat een nieuwe mens; Gij geheel anders! (Ef. 4:20). Onze vaderen noemde dat doorgeleid.
Vanuit het verdriet over eigen staat wordt een mens in Jezus Christus opgeheven. Dan speelt afkeer of rivaliteit tot andersdenkenden geen rol meer; maar liefde tot een naaste die het licht van Gods woord mist. Dan worden we een lichtend licht en een zoutend zout (Matt. 5:13).

De Heilige Geest is een onmisbare reisgezel op weg naar de eeuwigheid. Hij verzacht het verdriet en de moeite die zo vaak ongewenste metgezellen zijn in dit leven. Gods Geest doet ware vreugde extra oplichten en helpt ons de rauwe kanten van onze persoonlijkheid te bedwingen. Die Geest wordt ons niet opgedrongen; je moet er om vragen en dan wordt je leven anders, want dan gaan we op Jezus Christus lijken.

Indien we de Geest van God toelaten in ons hart, dan bewerkt Hij een groeiende liefde voor God, Jezus Christus en Zijn Gemeente. Dan leren we ook van het volk Israël houden, die immers ‘Gods oogappel’ genoemd wordt (Zach. 2:12).
Zo houdt de Heilige Geest de gelovige aan de hand - op reis naar de eeuwigheid - totdat we Christus mogen zien. Maranatha!

Gert A. van de Weerd