De veertig dagen

Joop Schotanus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 3
De veertig dagen

Wij kunnen ons afvragen waarom de Here Jezus niet direct na Zijn opstanding ten hemel is gevaren. Maar de hoofdstukken éénentwintig en tweeëntwintig uit het Evangelie van Johannes geven alleen al voldoende verklaring van de reden waarom het nodig was dat de opstanding zelf op dat moment niet tegelijkertijd het definitieve afscheid van de discipelen kon zijn.

Verhalen rondom de opstanding
We kunnen het twintigste hoofdstuk uit het Evangelie van Johannes met recht het opstandingshoofdstuk noemen. Johannes schenkt daar veel aandacht aan de verschijningen van de Here Jezus. Hij toont ons op ontroerende wijze het verdriet van Maria Magdalena, toen zij dacht dat men haar Here had weggenomen. Daarna zien we de verwarring van Petrus en Johannes als zij het lege graf ontdekken. Wat hadden ze nog weinig begrip van het opstandingsgebeuren op dat moment. Eerst maar weer naar huis en zichzelf opsluiten achter slot en grendel. Als ze toen werkelijk beseft hadden wat er gebeurd was, zouden ze toch wel anders gereageerd hebben. Er was alle reden om blij te zijn en geen enkele reden om zich te verbergen. Toch fijn dat Johannes dit zo eerlijk over zichzelf en de anderen vertelt. Hierna vertelt hij van het ongeloof van Thomas en van het overduidelijke bewijs dat de persoon die voor Thomas staat Dezelfde is als de Gekruisigde van zoveel dagen geleden. "Daarna zeide Jezus tot Thomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. Thomas zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God!"

De reden van dit schrijven
Ondertussen zijn wij al zo gewend aan de verhalen rondom de opstanding en de reacties van de betrokkenen, dat het gevaar bestaat, dat we de werkelijke betekenis niet tot ons door laten dringen. Johannes maakt overduidelijk waarom hij de zaken zo expliciet opschrijft. Hij laat zien dat de direct betrokkenen veel moeite hadden om de werkelijkheid tot zich door te laten dringen. Om de niet direct betrokkenen te overtuigen, was het nodig om heel gedetailleerd het gebeuren weer te geven, zodat bij de lezers geen reden tot twijfel meer zou overblijven. "Deze zijn geschreven opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn naam".

De zekerheid van het geloof
Ook in zijn brieven legt Johannes de nadruk op de feitelijkheid van de gebeurtenissen. Het gaat om wat ze gezien hebben met eigen ogen, wat ze gehoord hebben met eigen oren, en wat ze met hun handen hebben kunnen aanraken. "Dit heb ik u geschreven, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt" (1 Joh. 5:13). In het Evangelie alswel in de brieven refereert hij enerzijds naar het geheel van zijn schrijven, maar wel in het bijzonder naar het opstandingsgebeuren. Wij vinden ook bij andere bijbelschrijvers de duidelijke doelstelling om de lezers tot persoonlijke zekerheid van het geloof te brengen. Als Lukas aan de hoogedele Theofilus schrijft, dan vermeldt hij dat er velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken die onder hen hun beslag hebben gekregen, en dat Lukas dat nu zelf ook in geregelde orde doet, opdat Theofilus de betrouwbaarheid van het gebeuren zou erkennen. Hierbij worden in Lukas vierentwintig ook enkele overtuigende gebeurtenissen van tijdens de veertig dagen beschreven.
Helemaal gericht op de zekerheid van het feitelijke gebeuren, inclusief de belofte van de Heilige Geest, zodat hij aan Theofilus kan meedelen dat hij zijn eerste boek geschreven heeft over alles wat Jezus begonnen is te doen en zijn tweede boek (Handelingen) aan hem schrijft om te laten zien wat de Here Jezus na Pinksteren verder aan het voleindigen is in deze bedeling van de Heilige Geest.

Geen enkele twijfel meer mogelijk
Al direct na de opstanding wordt het duidelijk dat het de Here Jezus er om gaat om zijn volgelingen indringend te overtuigen van de reden van Zijn lijden, sterven en opstanding. In Johannes 21 zien we dat de discipelen weer zijn gaan vissen. Het werd een teleurstellende nacht. Als de morgenschemer doorbreekt, hebben ze nog niets gevangen. Als de nevelen nog niet helemaal zijn opgetrokken, zien ze iemand op de oever, maar daarin herkennen ze Jezus nog niet. Pas als Hij hen toeroept met een bepaalde opdracht beginnen ze te beseffen dat het de Heer is. Na de eerste verschijningen waren er verwachtingen gewekt, die niet schenen uit te komen. Telkens opnieuw verschijnt hen de Here. In hoofdstuk vijftien van de eerste brief aan de Corinthiërs geeft Paulus er een hele opsomming van. Samen met het lege graf moeten deze verschijningen in de veertig-dagen-periode de basis leggen voor een onwrikbaar geloof in de opstanding van de Here Jezus. Die verschijningen moeten het laatste beetje twijfel wegnemen. Eens en voor altijd moet het voor ieder van hen vaststaan.

'Vissers van mensen'
Terugkeren naar de netten was eigenlijk wel een beetje een afgang. Toch laat de Here ogenblikken van wanhoop en teleurstelling toe, opdat zij daarna met een sterkere overtuiging de werkelijkheid van Christus kunnen ervaren en verkondigen. Daartoe diende ook hun wonderbare visvangst. Dan worden ze bepaald bij hun eigenlijke opdracht om vissers van mensen te worden. Zoals de morgennevel verdwijnt zo verdwijnt ook hun twijfel. Hoe zou Petrus ooit weer goed terecht gekomen zijn als hij niet vanuit verloochening en eigen hopeloosheid tot liefderijke aanvaarding door de Heer gekomen zou zijn. "Een periode van veertig dagen om Zijn volgelingen voor te bereiden voor de wereldzending. Daarom konden Pasen en Pinksteren niet op één en dezelfde dag vallen. In die veertig dagen moest, alle moderne theologen ten spijt, de basis gelegd worden voor een machtig getuigenis van de opstanding van de Here Jezus.

Joop Schotanus