De veroordeling van Jezus

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 7
Als we de vier evangeliën over het lijden en sterven van onze Here Jezus aandachtig lezen en bestuderen, raken we steeds dieper onder de indruk van wie Hij is en hoe Hij zich gedroeg in de moeilijkste uren die hij hier op aarde heeft gehad. Zijn grote zondaarsliefde wordt zichtbaar, maar ook de diepe val van de mensheid, hier vertegenwoordigd in de geestelijke leiders van het volk. Toch loopt alles volgens het raadsbesluit van God.
Daarin ligt een geheimenis!


Oppervlakkige beschouwing zal onmiddellijk tot de conclusie leiden, dat de geestelijke leiders van de Joden, onder leiding van de hogepriester Kajafas, ernstig in hun functioneren hebben gefaald. En dat is ook zo, vooral als we ons realiseren dat Kajafas bij de Joden zelf te boek stond als iemand die met de Romeinen heulde en naar hun pijpen danste. Wellicht is hij daarom relatief lange tijd aan de ‘macht’ geweest.
De Romeinen pleegden de hogepriester in Jeruzalem aan te wijzen. Zij bleven dat maar korte tijd en dan werd er weer een nieuwe aangesteld. Een soort verdeel en heerstactiek, want de Romeinen vreesden anders te veel invloed, die zou kunnen leiden tot een Joodse opstand tegen de Romeinse overheersers. Voorheen werd de hogepriester aangesteld voor zijn hele leven. Daarom zien we dat de voorgaande hogepriester, Annas, de schoonvader van Kajafas, ook nog een machtig en invloedrijk man was en door het volk nog werd gezien als hogepriester.

De Raad van geestelijke leiders, de schriftgeleerden, de overpriesters en de oudsten van het volk hadden gezamenlijk besloten om Jezus te doden. Een vreselijk besluit, door mensen genomen die er alleen maar op uit waren hun eigen machtspositie te behouden. Ze zagen namelijk wel dat deze Jezus door Zijn wonderen en tekenen het hele volk achter zich aan kreeg. Dit zou een politieke rel kunnen worden, waardoor zij door de Romeinen zouden kunnen worden afgezet als geestelijke leiders. In deze duistere plannen echter, is ook de Here God aan het werk, want Hij doet immers ook het kwade meewerken ten goede!
Deze machteloze leiders gaan alleen te rade bij zichzelf. Drieëndertig jaar geleden daarvoor ze ook al geen geestelijke antennes en waren ze ook niet gericht op het Woord Gods en op Zijn handelen. Want ze hadden uitdrukkelijk te horen gekregen dat de Messias was geboren, maar ze namen niet eens de moeite om daar onderzoek naar te doen (Matteüs 2:3-5). Ze hadden wel het goede antwoord gegeven, namelijk dat Hij in Bethlehem geboren zou worden. Ze waren dus wel Bijbelgetrouw! Maar zelfs dat was onvoldoende en dat moet ons veel zeggen!
De Here God ziet de hogepriester Kajafas als hogepriester in Zijn dienst, hoewel hij op verkeerde gronden had besloten Jezus te laten ombrengen. Bij die cruciale en foute beslissing van hem en zijn gehele Raad, profeteert Kajafas echter door de Geest van God! Hij kondigt de betekenis aan van het sterven van de Here Jezus, met de woorden: ‘…gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat’ (Johannes 11:50 en 18:14). Er staat uitdrukkelijk bij vermeld, dat Kajafas dit niet uit zichzelf zei, maar profeteerde, dat is: hij sprak namens God. God erkende dus het gezag van de hogepriester ten volle en dat deed de Here Jezus ook. Ook later voor Pilatus erkende Hij de macht van de landvoogd en zei erbij dat Pilatus die macht van God had gekregen.

De hogepriester Kajafas was dus voluit de hogepriester van het volk, door de Here God erkend, door de Geest ingeschakeld als profeet en hij was in functie toen dit alles zich rond Jezus voltrok. Want God ging nu een groot werk doen! Wat Johannes de Doper drie jaar eerder, wijzend op Jezus, had uitgeroepen: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt’, wordt nu werkelijkheid. De hogepriester en de Raad spreken het doodvonnis uit over Jezus, zonder te weten dat dit naar Gods raadsbesluit was (Handelingen 2:23). Zij offerden, als priestervolk(!), het ware Paaslam (1 Korintiërs 5:7).
Zo was het in de goddelijke Drie-eenheid besloten. God, de Zoon, zou naar de wereld gaan om het Paaslam te worden, op die grote Sabbat in Israël op die vooraf bepaalde datum. Die Sabbat was groot (Johannes 19:31), omdat die Sabbat samenviel met Pesach, het Joodse Paasfeest. Met Pesach herdenkt Israël de uittocht uit Egypte, de grote Bevrijding, nadat het lam was geslacht, dat daartoe was afgezonderd (Exodus 12). Juist op die Sabbat pleegt men in de synagoge te lezen uit Ezechiël 37 en wel het hoofdstuk over de herleving van de dorre doodsbeenderen. Daarin wordt vooruitgeblikt naar het herstel van Israël - alle twaalf stammen(!) - en het aanbreken van het Messiaanse rijk - het Vrederijk.
Wat in Exodus een profetische vooruitblik is, wordt in het visioen van Ezechiël werkelijkheid. De regering van de grote Koning, de Messias, breekt aan en alle volken der aarde zullen Zijn heerlijkheid en die van Zijn volk aanschouwen!
Met een blik op Deuteronomium 21:22 en 23 mocht Jezus niet de hele nacht aan het vloekhout blijven hangen, juist met het oog op de grote Sabbat. In Deuteronomium staat, dat Gods land niet mocht worden bezoedeld door de gehangene aan dat vloekhout. En daar hing Hij, de mens Jezus, de verpersoonlijking van de zonde. Hij droeg niet alleen onze zonde, hij is Zelf tot zonde geworden, geheel en al. Zo werd Hij geofferd, als het Lam Gods, dat de zonde wereld wegneemt.

De hogepriester kende deze dingen allemaal en wij mogen er, vanuit de Schrift, vol verwondering naar kijken. We kunnen natuurlijk deze hogepriester Kajafas afdoen met een harde veroordeling, omdat hij zijn taak niet integer verrichtte. Laten we dat maar niet doen. Laten we zien hoe hij in, door hemzelf onbegrepen en ongeziene onmacht, deed wat de Here God van Hem verwachtte, namelijk dat Hij als hogepriester het Paaslam zou offeren. De diepte van het Offer en de grootheid van het Offerlam werd door de hogepriester niet gezien, maar kan ook door niemand van ons geheel worden doorgrond.
Als Abraham voor de levende God staat, de Heilige God, dan stamelt hij “Ik ben enkel stof en as” (Genesis 18:27). Jesaja riep, toen Hij blikte op Zijn heiligheid: “Wee mij, Ik ga ten onder” (Jesaja 6:3,5), Daniël riep uit: “Toen ik dat grote visioen zag, bleef er in mij geen kracht meer over; alle kleur week van mijn gelaat” (Daniël 10:8). Als die heilige God in het gericht treedt met de zondaar, met de zonde, hoe zou een eenvoudige hogepriester, die leeft om zelf in leven en in functie te blijven, deze onpeilbare diepte in God en in Christus kunnen begrijpen. Ze hebben verkeerd gedaan, Kajafas en de hele Raad. Ze hebben gedaan wat voor de hand lag om zelf in het zadel te blijven. En toch: ‘Ons Paaslam is daar geslacht, Christus’ (1 Korintiërs 5:7).

Hoever gaan wij als anderen, ook in de Gemeente van Christus, onze eer aantasten, onze macht bedreigen, onze positie in gevaar brengen. Hoe blijven wij dan eerlijk, transparant, integer en honderd procent betrouwbaar? Wat we hier zien rond het proces, de veroordeling en de terechtstelling van Jezus is uiterst confronterend voor ons allemaal.
Want niet alleen de heilige God en Zijn eeuwig voornemen om in eindeloze liefde zondaren te redden ten koste van Zichzelf, komt hier openbaar, ook de mens in zijn volstrekte verlorenheid en laagheid wordt hier zichtbaar. Ons wordt in deze geschiedenis een spiegel voorgehouden. Zo was hij, Kajafas… neen, zó zijn wij, allemaal! Onmachtig om de goede keuzes te maken, altijd de dingen beoordelend vanuit ons eigen perspectief en ons eigen voordeel. De mens wordt openbaar nu Jezus hier voor ons staat als de man van smarten, die, zonder dat dit met natuurlijke ogen te zien is, God is, het Lam Gods.

Voordat Jezus voor Kajafas stond was hij naar diens schoonvader, Annas gebracht, die eerder de hogepriester was geweest. Annas vroeg hem naar Zijn leerlingen en naar Zijn leer. Zijn leerlingen waren er niet, zij waren weggevlucht. Er was daar niemand om de Meester te verdedigen tegen de lage beschuldigingen. Zijn leer was duidelijk, want hij heeft altijd openlijk gesproken in de Tempel en in de synagoge (Johannes 18:20). Dat moet Annas geweten hebben. Jezus sprak ter verdediging hier niet over zijn wonderen, over de lammen, de blinden, de melaatsen, hoe zij allen genezen werden. Hij sprak niet over Lazarus, die werd opgewekt uit de dood. Hij wees Annas op het Woord van God dat Hij verkondigd had. De voormalige hogepriester reageerde daar met geen woord op. De geestelijke armoede komt hier ten volle in het zicht. De leiders van Gods volk hadden ook geen weet meer van het Woord Gods dat hen was toevertrouwd. De enige reactie was een slag in het gezicht van Jezus door een dienaar van Annas. Petrus was vlak in de buurt, in de tuin, maar hij kwam niet verder dan Zijn Meester te verloochenen.
In dit heilige uur, wat ook de ure van de macht der duisternis was, waarin het Lam Gods werd toebereid als Offer, staat de mensheid in haar totale ontreddering voor een heilig God. Er moesten valse getuigenissen tegen Hem worden ingebracht door lage lieden binnen de Raad. Zij hadden het Hem horen zeggen toen Hij de Tempel had gereinigd van de wisselaars (Johannes 2). Hij had toen al gesproken van Zijn lichaam, dat zou sterven en op de derde dag zou worden opgewekt. Maar zij verstaan de meningen des Geestes niet en hier wordt dit heilig Woord van God, uitgesproken door Jezus, tot een lage aantijging om Hem ter dood te veroordelen. Ook de duivel herkennen we hier, die altijd het Woord Gods verdraaid, verkeerd uitlegt en verkeerd toepast, al vanaf het Paradijs tot op vandaag.

Hier staat onze Heiland, bespot, met vuisten geslagen, in het gezicht gespuwd en tot het uiterste getart. Maar Hij zei geen woord meer. Laten wij ook stil worden voor Hem. Laten we Zijn diepe lijden in stilte betrachten. Dáár stond Hij… voor ons… voor mij!

Feike ter Velde