De wet der vrijheid
Het begrip vrijheid is voor veel mensen in de praktijk niet makkelijk te hanteren, zeker niet voor gelovigen. We vinden het vaak, zonder dat we ons dat nu echt bewust zijn, eenvoudiger eigen kaders, geboden en wetjes te maken, zeg maar een soort van zo zijn onze manieren, dan te leven in onafhankelijkheid en echte vrijheid. Wat is voor ons de wet der vrijheid?
Is het niet opmerkelijk dat de apostel Paulus een zekere strijd voert tegen mensen - medegelovigen, christenen dus - die steeds weer hun toevlucht zoeken in, wat hij noemt, de wet. Hierbij gaat het natuurlijk om Joodse mensen, die van huis uit gewend waren te leven onder het regime van de talrijke Talmoedische wetten. Dat was al direct een groot vraagstuk toen heidenen tot geloof in de Christus kwamen. Hoe moet dat? Moeten die heidenen nu ook al de wetten en voorschriften houden. De apostelen kwamen voor overleg bijeen, lezen we in Handelingen 15, om samen tot de slotsom te komen dat christenen het niet nodig hebben zich te scharen onder de Joodse traditionele wetgeving, met uitzondering van het eten van bloed en van verstikt en afgodisch vlees.
Toch bleek die vrijheid van de wet al gauw niet zo makkelijk voor Joodse mensen, getuige Paulus’ brief aan de Galaten, om maar wat te noemen. Het ‘makkelijke’ leven van de vrijheid bleek voor velen toch te moeilijk. Ook voor de Kolossenzen lijkt het een probleem te zijn geweest, net zoals voor ons in de 21e eeuw. Toen ik in een zeer orthodoxe reformatorische kerk in Zuid-Korea in de zondagmorgendienst had gepreekt, werd ik na die dienst door de predikant en zijn vijf hulppredikanten uitgenodigd voor de lunch. Die bleek plaats te hebben in een restaurant. Ik verbaasde mij daar zeer over en stelde daar vragen over aan die aardige dominees. Die zeiden dat de zondagsheiliging voor hen van grote betekenis is, maar dat het eten in een restaurant op zondag de zondagsheiliging niet aantast. Zij vertelden mij daarentegen verbaasd te zijn om van een van de collega’s, die in Nederland theologie had gestudeerd, te horen dat christenen daar soms roken en heel vaak wijn of bier drinken. Dat was in hun ogen volstrekt in strijd met de Bijbelse eisen tot levensheiliging. Toen ik in mijn kinderjaren, samen met een schoolvriendje, op een zondagmiddag van Zaandam naar Amsterdam fietste om daar bij een oom en tante wat te gaan drinken en weer terug te fietsen, kreeg ik van hen een ernstige uitbrander, die ik mij nog kan herinneren. “Zo’n groot stuk fietsen op zondag, ik moest me schamen!” Ik schaamde me, ja, vooral voor het schoolvriendje, die niet gewend was naar de kerk te gaan en niets van de uitbrander begreep. In veel vrije kringen gelden weer andere wetten, bijvoorbeeld dat je in tongen moet spreken, anders hoor je er eigenlijk niet bij en nog tal van andere opgelegde normen.
Er zijn nog tal van andere voorbeelden te geven van wetten die we menen te moeten houden, of die we onszelf hebben opgelegd. We hebben er vaak een heel sterke overtuiging bij, dat die wetten ook voor anderen moeten gelden. Niet zelden hebben we een eigen kerkelijke subcultuur gecreëerd met een lange lijst van eigen wetten. We voelen ons daar goed bij. Het christenleven is daarmee overzichtelijk voor onszelf en we kunnen de meetlat makkelijk naast anderen leggen. We hebben ons zo een instrument geschapen waarmee we kunnen oordelen!
Maar moeten we onszelf op dit punt niet eens kritisch bevragen? Want is dit allemaal wel zo Bijbels en zo goed voor het christenleven? Waarom stelt de Paulus dit punt, ook voor ons, zo indringend aan de orde?
‘Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.’
Met deze tekst zitten we midden in ons onderwerp. Als we hier verder over willen nadenken, moeten we bereid zijn om de aangedragen Bijbelteksten serieus te nemen en die goed tot ons te laten doordringen. In de prachtige brief aan de Romeinen legt de apostel het geheel van Gods reddingsplan uit, alsmede de praktijk van het christenleven. Na de rechtvaardigmaking legt de apostel uit wat het leven van een gelovige is, namelijk een leven door de Geest! In hoofdstuk acht lezen we dan: ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods’ (Romeinen 8:1,2). Onder andere in Romeinen 6:14 zegt hij dat we niet meer onder de wet zijn, maar onder de genade. Dat is toch tot velen klaarblijkelijk niet echt doorgedrongen. We zijn vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods! Waarom leggen we onszelf dan toch allerlei wetten op?
Mijns inziens omdat we het zonder die eigen wetten niet redden. Velen kunnen kennelijk niet toetreden tot het leven door de Geest, dat is een leven in volle vrijheid. In dit leven leidt de Heilige Geest ieder wedergeboren mens op de weg tot de volle waarheid en de volle vrijheid. Een mens kan de kracht van de zondenatuur niet overwinnen en ook de wet kan dat niet. Want de wet van God is zwakker dan de kracht van onze zondige natuur (Romeinen 8:4)! Daarom doet de wet ons geen enkel nut. Als we het in de wet zoeken - en velen doen dat(!) - hebben we geen deel aan de genade. We wijzen de liefde van God in feite af!
Onze zondige natuur is een wetmatigheid in ons, die ons dwingt tot zonde; we kunnen niet anders. Die wetmatigheid is er altijd, zoals de zwaartekracht als natuurwet er ook altijd is en altijd werkt. Maar - let nu op(!) - het wonder van de Heilige Geest in het leven van elke ware christen bewerkt een nieuwe wetmatigheid in ons: namelijk die van de Geest des levens. Deze twee wetten - wetmatigheden - in het leven van een christen staan tegenover elkaar. De wet van de Geest is - prijst God! - sterker dan de wet van de zonde en de dood! Zo brengt de Geest ons het leven in overwinning. We gaan leven in de werkelijkheid van de volmaakte wet, namelijk de wet der vrijheid (Jakobus 1:25)!
In de Bijbelse wetgeving komen God en mens tezamen. De levende God in Zijn volstrekte heiligheid en de zondige mens in zijn volstrekte verlorenheid. De wet - wat onderwijzing betekent - bouwt een brug, maar kan niet redden! De wet bedekt de zonde, de zondaarsnatuur, maar neemt de zonde niet weg. Dat kan alleen wanneer een mens sterft. De dood neemt de zonde mee en maakt er definitief een einde aan. Het wonder van het evangelie is dat een mens - door het geloof - mét Christus sterft in zijn kruisdood! Dat is een geloofsdaad van overgave, als men wil knielen bij het Kruis! Zodra een mens sterft, komt de Geest het nieuwe leven, het Opstandingsleven van Christus, in die mens binnenbrengen. Dat volmaakte leven is rein en heilig en heeft niets meer van doen met de wet. Want die mens is een nieuwe schepping geworden! Die mens leeft onder gezegende heerschappij van de Heilige Geest in een volkomen nieuwe werkelijkheid, waar een nieuwe wetmatigheid geldt: de wetmatigheid van de Geest des levens!
Nu geldt niet meer de vraag wat wel en niet mag… dus de wet, opgelegd van buitenaf, maar de innerlijke drang om God te verheerlijken in elk detail van het leven. Die inwonende Geest zegt van binnenuit: ‘Dit is de weg, wandelt daarop!’ (Jesaja 30:21). De ware gelovige vraagt naar de wil van God, om die te doen, legt zich toe op de liefde tot God en de naaste en vindt in alles een volledige vervulling van Gods doel. De wet van de vrijheid is dan ook in ons de wet van de vreugde. Door de inwonende Geest wordt de wet van God, die heilig is en goed, in ons vervuld. In de werkelijkheid van de wet der vrijheid kan een mens David nazeggen: ‘Hoe lief heb ik Uw wet!’ (Psalm 119:97).
Moeten we juist in de vakantietijd niet nadenken over wat Gods Woord ons wil onderwijzen? Houdt de Here ons niet de spiegel voor, zodat we ophouden onszelf te veroordelen, omdat we menen niet te voldoen aan de eisen van Gods wet, zodat de wet ons als een molensteen om de nek is geworden en de dienst aan God eerder een last dan een lust? Laten we ons verheugen in de wet des Heren, namelijk in de volmaakte wet der vrijheid, door de Geest van Christus, die ons woont.
Feike ter Velde
Is het niet opmerkelijk dat de apostel Paulus een zekere strijd voert tegen mensen - medegelovigen, christenen dus - die steeds weer hun toevlucht zoeken in, wat hij noemt, de wet. Hierbij gaat het natuurlijk om Joodse mensen, die van huis uit gewend waren te leven onder het regime van de talrijke Talmoedische wetten. Dat was al direct een groot vraagstuk toen heidenen tot geloof in de Christus kwamen. Hoe moet dat? Moeten die heidenen nu ook al de wetten en voorschriften houden. De apostelen kwamen voor overleg bijeen, lezen we in Handelingen 15, om samen tot de slotsom te komen dat christenen het niet nodig hebben zich te scharen onder de Joodse traditionele wetgeving, met uitzondering van het eten van bloed en van verstikt en afgodisch vlees.
Toch bleek die vrijheid van de wet al gauw niet zo makkelijk voor Joodse mensen, getuige Paulus’ brief aan de Galaten, om maar wat te noemen. Het ‘makkelijke’ leven van de vrijheid bleek voor velen toch te moeilijk. Ook voor de Kolossenzen lijkt het een probleem te zijn geweest, net zoals voor ons in de 21e eeuw. Toen ik in een zeer orthodoxe reformatorische kerk in Zuid-Korea in de zondagmorgendienst had gepreekt, werd ik na die dienst door de predikant en zijn vijf hulppredikanten uitgenodigd voor de lunch. Die bleek plaats te hebben in een restaurant. Ik verbaasde mij daar zeer over en stelde daar vragen over aan die aardige dominees. Die zeiden dat de zondagsheiliging voor hen van grote betekenis is, maar dat het eten in een restaurant op zondag de zondagsheiliging niet aantast. Zij vertelden mij daarentegen verbaasd te zijn om van een van de collega’s, die in Nederland theologie had gestudeerd, te horen dat christenen daar soms roken en heel vaak wijn of bier drinken. Dat was in hun ogen volstrekt in strijd met de Bijbelse eisen tot levensheiliging. Toen ik in mijn kinderjaren, samen met een schoolvriendje, op een zondagmiddag van Zaandam naar Amsterdam fietste om daar bij een oom en tante wat te gaan drinken en weer terug te fietsen, kreeg ik van hen een ernstige uitbrander, die ik mij nog kan herinneren. “Zo’n groot stuk fietsen op zondag, ik moest me schamen!” Ik schaamde me, ja, vooral voor het schoolvriendje, die niet gewend was naar de kerk te gaan en niets van de uitbrander begreep. In veel vrije kringen gelden weer andere wetten, bijvoorbeeld dat je in tongen moet spreken, anders hoor je er eigenlijk niet bij en nog tal van andere opgelegde normen.
Er zijn nog tal van andere voorbeelden te geven van wetten die we menen te moeten houden, of die we onszelf hebben opgelegd. We hebben er vaak een heel sterke overtuiging bij, dat die wetten ook voor anderen moeten gelden. Niet zelden hebben we een eigen kerkelijke subcultuur gecreëerd met een lange lijst van eigen wetten. We voelen ons daar goed bij. Het christenleven is daarmee overzichtelijk voor onszelf en we kunnen de meetlat makkelijk naast anderen leggen. We hebben ons zo een instrument geschapen waarmee we kunnen oordelen!
Maar moeten we onszelf op dit punt niet eens kritisch bevragen? Want is dit allemaal wel zo Bijbels en zo goed voor het christenleven? Waarom stelt de Paulus dit punt, ook voor ons, zo indringend aan de orde?
‘Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.’
Met deze tekst zitten we midden in ons onderwerp. Als we hier verder over willen nadenken, moeten we bereid zijn om de aangedragen Bijbelteksten serieus te nemen en die goed tot ons te laten doordringen. In de prachtige brief aan de Romeinen legt de apostel het geheel van Gods reddingsplan uit, alsmede de praktijk van het christenleven. Na de rechtvaardigmaking legt de apostel uit wat het leven van een gelovige is, namelijk een leven door de Geest! In hoofdstuk acht lezen we dan: ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods’ (Romeinen 8:1,2). Onder andere in Romeinen 6:14 zegt hij dat we niet meer onder de wet zijn, maar onder de genade. Dat is toch tot velen klaarblijkelijk niet echt doorgedrongen. We zijn vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods! Waarom leggen we onszelf dan toch allerlei wetten op?
Mijns inziens omdat we het zonder die eigen wetten niet redden. Velen kunnen kennelijk niet toetreden tot het leven door de Geest, dat is een leven in volle vrijheid. In dit leven leidt de Heilige Geest ieder wedergeboren mens op de weg tot de volle waarheid en de volle vrijheid. Een mens kan de kracht van de zondenatuur niet overwinnen en ook de wet kan dat niet. Want de wet van God is zwakker dan de kracht van onze zondige natuur (Romeinen 8:4)! Daarom doet de wet ons geen enkel nut. Als we het in de wet zoeken - en velen doen dat(!) - hebben we geen deel aan de genade. We wijzen de liefde van God in feite af!
Onze zondige natuur is een wetmatigheid in ons, die ons dwingt tot zonde; we kunnen niet anders. Die wetmatigheid is er altijd, zoals de zwaartekracht als natuurwet er ook altijd is en altijd werkt. Maar - let nu op(!) - het wonder van de Heilige Geest in het leven van elke ware christen bewerkt een nieuwe wetmatigheid in ons: namelijk die van de Geest des levens. Deze twee wetten - wetmatigheden - in het leven van een christen staan tegenover elkaar. De wet van de Geest is - prijst God! - sterker dan de wet van de zonde en de dood! Zo brengt de Geest ons het leven in overwinning. We gaan leven in de werkelijkheid van de volmaakte wet, namelijk de wet der vrijheid (Jakobus 1:25)!
In de Bijbelse wetgeving komen God en mens tezamen. De levende God in Zijn volstrekte heiligheid en de zondige mens in zijn volstrekte verlorenheid. De wet - wat onderwijzing betekent - bouwt een brug, maar kan niet redden! De wet bedekt de zonde, de zondaarsnatuur, maar neemt de zonde niet weg. Dat kan alleen wanneer een mens sterft. De dood neemt de zonde mee en maakt er definitief een einde aan. Het wonder van het evangelie is dat een mens - door het geloof - mét Christus sterft in zijn kruisdood! Dat is een geloofsdaad van overgave, als men wil knielen bij het Kruis! Zodra een mens sterft, komt de Geest het nieuwe leven, het Opstandingsleven van Christus, in die mens binnenbrengen. Dat volmaakte leven is rein en heilig en heeft niets meer van doen met de wet. Want die mens is een nieuwe schepping geworden! Die mens leeft onder gezegende heerschappij van de Heilige Geest in een volkomen nieuwe werkelijkheid, waar een nieuwe wetmatigheid geldt: de wetmatigheid van de Geest des levens!
Nu geldt niet meer de vraag wat wel en niet mag… dus de wet, opgelegd van buitenaf, maar de innerlijke drang om God te verheerlijken in elk detail van het leven. Die inwonende Geest zegt van binnenuit: ‘Dit is de weg, wandelt daarop!’ (Jesaja 30:21). De ware gelovige vraagt naar de wil van God, om die te doen, legt zich toe op de liefde tot God en de naaste en vindt in alles een volledige vervulling van Gods doel. De wet van de vrijheid is dan ook in ons de wet van de vreugde. Door de inwonende Geest wordt de wet van God, die heilig is en goed, in ons vervuld. In de werkelijkheid van de wet der vrijheid kan een mens David nazeggen: ‘Hoe lief heb ik Uw wet!’ (Psalm 119:97).
Moeten we juist in de vakantietijd niet nadenken over wat Gods Woord ons wil onderwijzen? Houdt de Here ons niet de spiegel voor, zodat we ophouden onszelf te veroordelen, omdat we menen niet te voldoen aan de eisen van Gods wet, zodat de wet ons als een molensteen om de nek is geworden en de dienst aan God eerder een last dan een lust? Laten we ons verheugen in de wet des Heren, namelijk in de volmaakte wet der vrijheid, door de Geest van Christus, die ons woont.
Feike ter Velde