De zaligsprekingen (2)

Arthur W. Pink / vert. Herman de Heus • 80 - 2004/05 • Uitgave: 13
De zaligsprekingen (2)
Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.


Treuren staat ons van nature tegen en instinctmatig deinzen wij terug voor droefheid en lijden. Liever zoeken wij het gezelschap van hen die gelukkig zijn. Onze tekst is dan ook dwaasheid in de ogen van niet-wedergeborenen, maar als muziek klinkt hij in de oren van uitverkorenen Gods. Maar feitelijk staan de woorden ‘treuren’ en ‘vertroost’ met elkaar op gespannen voet. Alleen een kind van God kan deze paradox oplossen. Naarmate we onze tekst vaker overwegen, moeten we meer en meer erkennen dat nooit een mens sprak als deze Mens! ‘Zalig die treuren’ is in strijd met wereldse logica. De mens heeft altijd en overal de welvarenden en gelukkigen als zalig beschouwd, maar Christus verklaart zalig wie arm van geest zijn en treuren. Zijn woord slaat niet op àlle vormen van treuren, want ‘de droefheid der wereld werkt de dood’ (2 Cor.7:10). Het treuren waarvoor Christus vertroosting belooft is geestelijk van aard. Deze zalige rouw komt voort uit de openbaring van enerzijds Gods heiligheid en goedheid en anderzijds onze ontaarde natuur en enorme schuldenlast. Wij rouwen over onze zonden met goddelijke rouw.
Zoals we nog zullen aantonen zijn de acht zaligsprekingen gerangschikt in vier paren van twee. Van ‘arm van geest’ naar ‘treuren’ is een kleine stap, ja ‘treuren’ volgt er zo dicht op dat het in feite de metgezel van 'armoede' is. Wij bedrijven rouw over de armoede van onze geestelijke staat en over de zonde die ons van God gescheiden heeft; over de moraal waar wij prat op gingen en de eigengerechtigheid waarop wij vertrouwden; over onze opstand tegen God en de vijandigheid tegen Zijn wil. En deze rouw gaat altijd gepaard met bewuste armoede van geest. Onze zaligmaker geeft een voorbeeld van een dergelijke geestesgesteldheid in de gelijkenis van de eigengerechtige Farizeeër en de tollenaar. ‘De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zei: O God, wees mij, zondaar genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug!’ (Lucas 8:9-14)
Hier hebben we de eerste kentekenen van Gods kinderen. Wie nimmer arm van geest was of waarlijk getreurd heeft over zonde, al was hij ook lid van een kerk of ambtsdrager daarin, die is het Koninkrijk Gods (nog) niet binnengegaan. Diepe dankbaarheid past de christen die zich realiseert, dat de grote God zich verwaardigd heeft om in zijn nederige en berouwvolle hart te wonen! En deze heerlijke belofte vonden we reeds in het oude testament. ‘In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.’ (Jes. 57:15). En verder: ‘Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft.’ (Jes. 66:2)
‘Zalig die treuren.’ Ook al verwijst Jezus met deze woorden hoofdzakelijk naar dat eerste treuren, dat wel ‘overtuiging van zonde’ genoemd wordt, dat is niet het einde van de zaak. Treuren is altijd een kenteken van de normale christelijke staat. Voor de gelovige valt er veel te betreuren. De plaag van zijn eigen hart doet hem uitroepen: ‘Ik, ellendig mens!’ Het ongeloof dat ons zo licht in de weg staat, zonden die wij begaan, dat geeft ons voortdurend hartzeer. De onvruchtbaarheid en nutteloosheid van ons leven doen ons huilen en zuchten. Onze geneigdheid om van Christus af te dwalen, ons gebrek aan gemeenschap met Hem en onze oppervlakkige liefde voor Hem, brengen ons ertoe onze harpen aan de wilgen te hangen. Maar er zijn nog veel meer redenen voor rouw die een christenhart bestormen: overal schijnheilige godsdiensten, ‘die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben’; de verschrikkelijke oneer die Gods waarheid wordt aangedaan door valse leren te onderwijzen vanaf ontelbare kansels; de verdeeldheid onder het volk Gods; en strijd tussen broeders. Hoe dichter de christen bij God leeft, hoe meer hij treurt over alles dat Hem onteert. Daarin zijn alle ware kinderen Gods eensgezind.
‘Zij zullen vertroost worden.’ Met deze woorden doelt Christus in de eerste plaats op het wegnemen van de schuld die het geweten belast. Wanneer de Geest de blijde boodschap van Gods genade aan het hart van de zondaar brengt en de zondaar overtuigt van de noodzaak van de Zaligmaker, dan resulteert dit in volledige vergeving van zonden door de verdiensten van het verzoenende bloed van Christus. Deze hemelse troost, ‘de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat’, vult het hart van hem die verzekerd is ‘in de Geliefde’ te zijn. God verwondt voordat Hij heelt en vernedert voordat Hij verhoogt. Eerst is er openbaring van Zijn gerechtigheid en heiligheid, vervolgens de bekendmaking van Zijn barmhartigheid en genade.
‘Zij zullen vertroost worden.’ Gedurende het gehele christenleven worden deze woorden vervuld. Hoewel hij treurt om zijn tekortkomingen en deze voor God belijdt, wordt hij vertroost door de verzekering dat het bloed van Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde. Hoewel hij zucht over de oneer die God van alle kanten wordt aangedaan, hij wordt vertroost door de wetenschap dat de dag nabij komt dat Satan voor eeuwig in de hel geworpen wordt en de heiligen met de Here Jezus zullen heersen in 'nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont'. Hoewel de kastijdende hand van de Heer dikwijls op hem drukt en hoewel 'alle tucht op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart schijnt te brengen', desondanks wordt hij vertroost dat dit alles voor hem 'een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid' bewerkt. Met de apostel Paulus kan de gelovige die in gemeenschap met zijn Heer leeft zeggen: 'als bedroefd, maar altijd blijde'. Hij moge menigmaal geroepen worden om het bittere water van Mara te drinken, maar God heeft in de buurt een boom geplant om het zoet te maken. Ja, treurende christenen worden vertroost door de Trooster; door de bediening van Zijn dienaren, door bemoedigende woorden van mede-christenen en (mochten deze niet aanwezig zijn) door de kostbare beloften in het Woord, die door de Geest uit de voorraadkamer van het geheugen opgediept en in het hart van de gelovige geprent worden.
'Zij zullen vertroost worden.' De beste wijn is voor het laatst bewaard. 'Des avonds vernacht het geween, tegen de morgen is er gejuich.' Gedurende de lange nacht van Zijn afwezigheid zijn gelovigen geroepen tot gemeenschap met Hem die de Man van Smarten was. Maar er staat geschreven: 'indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking' (Rom. 8:17). Welk een troost en vreugde zal ons ten deel vallen, wanneer de wolkenloze morgen aanbreekt! 'Kommer en zuchten zullen wegvlieden.' Dan zullen de woorden van de luide hemelse stem vervuld worden: 'Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. (Openbaring 21: 3,4)

Arthur W. Pink
vertaling: Herman de Heus