De zielenworsteling van Maarten Luther

ds. H.J. Hegger • 79 - 2003/04 • Uitgave: 16
De zielenworsteling van Maarten Luther

Wittenberg, 31 oktober 1517.
Daar staat professor Maarten Luther voor de slotkapel, voor de openbare aanplakplaats. Daar staat hij met spijker en hamer in zijn hand.
Hij is nog jong. Op 11 november zal hij 34 worden. Maar stormen hebben in zijn ziel gewoed. Hij had altijd sidderend gestaan voor de strenge God, die gerechtigheid van hem eiste. "Maarten, kom op! Waar zijn je goede werken?" En die stem van God was in zijn angstige ziel aangegroeid tot een orkaan. "De stem des Heren is vol kracht. De stem des Heren verbreekt de ceders van de Libanon. De stem des Heren klieft vuurvlammen. De God der heerlijkheid doet de donder weerklinken" (Psalm 29). Toen in juli 1505 de bliksem vlakbij hem insloeg, deed hij dan ook de gelofte: "Ik zal monnik worden!"
Maar Luther wist het: ik kàn God niets aanbieden waar Hij echt behagen in kan scheppen. Hij zag het veel te duidelijk: alles in mij is aangevreten door de zonde, door de worm van het eigen ‘ik’. Niets van en in mij is volkomen rein. De heilige God moet dat allemaal verontwaardigd van Zich afwerpen. "Maarten, hoe durf jij met die viezigheid bij Mij aan te komen? En dan nog denken dat je daarmee de toegang tot Mijn eeuwige heerlijkheid hebt verdiend? Schaam je!"
En dan kroop Luther weer weg van die toornende God die steeds weer stond te dreigen met de onuitblusbare vlammen van de eeuwige hel. Totdat, totdat… op die avond. Toen zag hij het ineens: in de Bijbel openbaart Zich niet een God die de gerechtigheid niet van mìj eist, maar Die mij de gerechtigheid van Zijn eigen Zoon Jezus Christus aanbiedt, gratis, sola gratia!
En hij had toen ook begrepen dat je een geschenk nooit verdienen kunt, maar dat je dat alleen maar vol dankbaarheid kunt aannemen, en dat dàt nu juist de kern van het geloof is: sola fide!
En toen hij dat gezien had, sloegen de poorten van de hel achter hem dreunend voorgoed dicht. En vóór hem opende zich de poort van het paradijs. Toen zag hij dat het waar is: "Barmhartig en genade is de Here, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Gelijk een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen" (Psalm 103).
Daarom pakt hij nu de hamer en slaat zijn 95 stellingen aan. En toen die slagen waren weggedreund, veranderde de toenmalige wereld, want…

Trente, 13 januari 1547. De kardinaal houdt de voorzittershamer in zijn hand want de discussie over de rechtvaardiging is nu afgerond. Hij leest de 33 stellingen van de zesde zitting voor. We citeren daaruit:

"Als iemand beweert dat wij eigenlijk (formaliter) door de gerechtigheid van Christus rechtvaardig zijn, die zij vervloekt" (Canon 10). "Indien iemand beweert dat de mens gerechtvaardigd wordt enkel (sola) door de toerekening van de gerechtigheid van Christus of dat de genade waardoor wij gerechtvaardigd worden, slechts (tantum) een gunst van God is, die zij vervloekt" (canon 11). "Indien iemand beweert dat het geloof waardoor wij gerechtvaardigd worden, niets anders (nihil aliud) is dan het vertrouwen in de barmhartigheid van God die de zonden vergeeft vanwege Christus, of dat wij enkel door dat vertrouwen gerechtvaardigd worden, die zij vervloekt" (canon 12). "Indien iemand beweert dat hij met absolute en onfeilbare zekerheid die grote gave van de volharding heeft, tenzij hij dat door een speciale openbaring (speciali revelatione) te weten is gekomen, die zij vervloekt" (canon 16). "Indien iemand beweert dat de gerechtvaardigde mens het eeuwige leven niet waarlijk (vere) verdient door de goede werken, die zij vervloekt" (canon 32). De kardinaal heft de hamer en stelt de vraag: "Wie is hierop tegen?" Het is muisstil. "Wie is ervoor?" Dan breekt het tumult los: Si,si! Ja, ja! Anathema sit! Die zij vervloekt! Dreunend klinkt de voorzittershamer. "Aldus besloten!"

Eeuwen later. Weer klinkt van sommige reformatorische (!?) kansels: "Indien iemand beweert dat hij zeker is van de eeuwige zaligheid enkel vanwege zijn vertrouwen op de barmhartige belofte van God, tenzij hij dat te weten is gekomen door een speciale bevinding, die zij in der ban!" Inderdaad, de eenmaal hervormde kerk moet altijd opnieuw hervormd worden.

ds. Herman J. Hegger