Dibba

Gieneke van Veen-Vrolijk • 87 - 2011 • Uitgave: 4
Een zeer ernstig en verschrikkelijk woord vraagt ditmaal onze aandacht. Het betreft het woord ‘dibba’ dat betekent: laster, gerucht. De term komt slechts negenmaal in de Oudtestamentische tekst voor, maar uit elk van de voorkomende gevallen blijkt de ernst van de betekenis van dit woord en de vreselijke gevolgen ervan. De Schrift laat hierover geen onduidelijkheid bestaan.
‘Dibba’ heeft de volgende betekenisaspecten: kwaad gerucht, belastering, lasterpraat, gemor, kwaadaardig gepraat, leugenbericht, slecht bericht, vals getuigenis. Een woord met vreselijke inhoud! Maar toch dienen wij ook dit woord onder ogen te zien, omdat de Bijbel hierover spreekt en hieraan duidelijke lessen verbindt. Praktische lessen die altijd actueel zijn.

Jozef
In het begin van Jozefs geschiedenis horen we over ‘dibba’ (Genesis 37:2). Jozef, Jakobs voorkeurzoon, bracht aan zijn vader over wat hij hoorde en zag bij zijn broers, in de vorm van ‘dibba’/gerucht. Dit zal, in combinatie met vaders voorkeursbehandeling, de relatie met zijn broers niet ten goede zijn gekomen. Het is onzeker hoe ‘dibba’ hier precies moet worden opgevat. Duidelijk is dat het om een bericht met slechte, negatieve inhoud gaat, maar of ‘dibba’ hier ook de connotatie van lasterpraat en/of leugenbericht heeft, valt niet met zekerheid te zeggen. In alle overige gevallen heeft ‘dibba’/gerucht die negatieve betekenissen wel.

Vreselijke gevolgen
In Israëls woestijngeschiedenis heeft zich een ingrijpend gebeuren afgespeeld naar aanleiding van ‘dibba’/leugenbericht. We lezen hierover in Numeri 13 en 14. Kort na Gods wonderlijke verlossing uit Egypte was men vanuit de Sinai vertrokken, op weg naar het beloofde land (Numeri 10:11). Eenmaal aangekomen in de Paran-woestijn werden 12 verspieders uitgezonden om Kanaän te verkennen (Numeri 13:1-20). Wat een kostelijk rijk land! Heerlijke vruchten sjouwden ze mee terug uit dat land ‘vloeiend van melk en honing’ (Numeri 13:21-27).
Het verslag van de verspieders over de vruchtbaarheid van dat land werd echter geheel overschaduwd door hun berichtgeving inzake de bewoners en hun steden, omschreven als uiterst sterk en onneembaar (Numeri 13:28-33). Ondanks Kalebs bemoedigende optreden (vers 30) was de slotconclusie van tien verspieders: “We zullen niet kunnen optrekken…” (vers 31). Hiermee brachten zij een ‘dibba’/leugenbericht over dat land onder de Israëlieten (vers 32a). De trieste vervolggeschiedenis is bekend. Het volk barst uit in gejammer en wil terug naar Egypte (Numeri 14). Jozua en Kaleb treden in geloofsvertrouwen op en houden Israël voor ‘De Here is met ons, vreest hen niet…’ (Numeri 14:6-9). Wanneer men hen hierom wil stenigen, grijpt de Here in met oordeel en straf. De hele exodusgeneratie zou sterven in de woestijn (vers 31-33), uitgezonderd Jozua en Kaleb, en de tien verspreiders van ‘dibba’/vals getuigenis moesten deze zware zonde met de dood betalen (Numeri 14:36,37).
De ernst van de zonde lag in het feit de men met ontmoedigende, kwaadaardige geruchten het Woord van God lasterde en tot leugen maakte. Hij had immers gezegd dat Hij Israël met sterke hand zou leiden naar dat heerlijke land (Deuteronomium 1:29-33). ‘Dibba’ ten aanzien van Gods Woord is: Met leugenpraat zijn beloften lasteren. Een grote zonde met vreselijke en verstrekkende gevolgen…

De les van Spreuken
In het wijsheidsboek Spreuken wordt de mens voorgehouden zich verre te houden van elke vorm van ‘dibba’/lasterpraat. Gods Woord zegt: “Wie een ‘dibba’/laster verspreidt, die is een dwaas” (Spreuken 10:18). Het gaat hier om de dubbele houding van wie enerzijds ‘met leugenlippen haat onderdrukt’ en dus niet zo veel zegt en zeker niet zijn boosheid (haat) toont, maar tegelijkertijd toch - onopvallend, maar doeltreffend! - lasterpraat verspreidt. Daarom wordt voorzichtigheid met woorden onderwezen (Spreuken 10:19; 13:3). Goed omgaan met woorden houdt ook in dat men andermans geheimen niet bekend maakt, leert Spreuken. Wie die zonde begaat, zal hiermee aanleiding geven dat een ‘dibba’/kwaad gerucht over zichzelf wordt verspreid (Spreuken 25:9-10). Het tegendeel van ‘dibba’ is heerlijk: “Een woord … als gouden appels in zilveren schalen” (Spreuken 25:11).

Lijden onder ‘dibba’
Dienaren van de Here hadden ook met de wreedheid van ‘dibba’/lasterpraat te maken. Jeremia leed onder ‘dibba’/kwaadaardig gepraat ten aanzien van Gods boodschap en zijn profetische bediening. Hij klampte zich echter vast aan de zekerheid: “De Here is met mij als een sterke Held…” (Jeremia 20:10,11).
Ook Ezechiël stelde Gods beloften van herstel tegenover de ‘dibba’ ten aanzien van Israël (Ezechiël 36:3).
Gods Woord wordt met ‘dibba’/leugenpraat gelasterd, maar dat leed kan ook Zijn kinderen treffen. De psalmist die de ‘dibba’/lasterpraat van velen hoorde leert ons dan de juiste reactie: “Ik vertrouw op U, Here,… U bent mijn God” (Psalm 31:14,15).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk