'Door die fatale klap veranderde mijn wereld...!'
Henk-Jan van der Zwaag
Hij was een enthousiaste voetballer bij de zaterdagclub Sparta in Nijkerk. Tot die grote klap kwam, zijn auto tientallen meters werd meegesleurd door een voorbijrazende trein op dat fatale moment bij die onbewaakte overgang. Weken later kwam hij uit coma in een ziekenhuisbed, zonder enige kennis van wat hem was overkomen. De rest van zijn leven zou hij in een rolstoel moeten zitten en nooit meer kunnen lopen. In dit gesprek kijkt hij terug, probeert steeds weer gaten in zijn geheugen te vullen met herinneringen, wat niet altijd lukt. Henk-Jan van der Zwaag (45) vertelt.
Mijn vader werkte als onderhoudsmonteur bij een melkfabriek. Ik ben hem daarin min of meer opgevolgd. Ik wist nooit wat ik worden wilde. Ik ging van de Mavo naar de Technische School en toen naar de MTS, zonder dat ik wist wat ik wilde worden. Ik had wel een technische aanleg. Technisch tekenen boeide me het meest en dat wilde ik gaan leren. Maar ik moest eerst in militaire dienst. Dat werd de genie. Daar haalde ik mijn militaire rijbewijs en had een makkelijk baantje. We moesten wel dikwijls op oefening. Ik sliep dan vaak in de cabine van de vrachtauto; de jongens hadden het minder comfortabel. Het waren gewoon werkdagen, van acht tot vijf. Na het ochtendappel smeerde ik ’m en ging naar huis. Toch een goeie tijd gehad, hoor!
Van huis uit waren mijn ouders gereformeerd, later werden ze hervormd. Ik weet eigenlijk niet waarom. Ik kan ook niet alles meer terughalen. Mijn geheugen werkt niet altijd goed. Ik liep schade op door zuurstofgebrek na mijn ongeluk. Ik was wel een redelijk meelevend en meegaand jongetje in het gezin. Er was niet veel geloofsbeleving buiten het gezin met anderen, wel in het gezin. We gingen als gezin ook naar de EO-familiedagen.
Op een dag - ik was 22 jaar oud - ging ik naar Amersfoort, naar een tekenbureau waar ik een baan had gekregen. Ik moest een onbewaakte spoorwegovergang oversteken. Ik denk dat de zon laag stond op die 17e maart, het was in de namiddag. Ik herinner me er absoluut niets van. Ik ben wel eens naar die plek teruggegaan om te zien of ik me nog iets zou herinneren, of er nog iets boven zou komen. Helemaal niets! Mijn auto werd tientallen meters meegesleurd. De brandweer heeft me uit het wrak moeten zagen. Later heb ik er een foto van gezien. Die wilde ze me onthouden, maar ik heb hem toch gezien. Mijn auto, een Mazda 626, was finaal in de kreukels. Mijn ouders hoorden het van de politie. Zij hebben ook heel wat meegemaakt, hoor. Ook mijn broer en drie zussen. Iedereen ging in die tijd door een diep dal, ieder op zijn eigen manier. Het was ook lange tijd onzeker of ik het zou overleven.
Ik heb dagen in coma gelegen. Voordat ik tot besef kwam waar ik was, lag ik in het academisch ziekenhuis van Utrecht. Ze hadden me eerst naar Amersfoort gebracht. Ik had mijn rug én nek gebroken. De rugwervels stonden op de plaats van de breuk naast elkaar. Ik heb tal van operaties ondergaan. Er zat ook allemaal glas in mijn lichaam. Kortgeleden moest er nog een stukje glas uit mijn hand worden gehaald. Ik ben zo vaak geopereerd, maar de laatste keer viel ik flauw door de prik van de verdoving.
Toen interesseerde het me niet, maar nu is het anders. Ik voelde maar de helft van mijn lichaam, mijn geheugen was weg. Ik kende mijn familie ook niet meer. Later is dat bijgetrokken, in Utrecht. De informatie van de artsen drong niet erg tot me door. Ik kwam naast iemand te liggen die lang geleden ongeveer hetzelfde had gehad als ik. Hij zat in een rolstoel. Mijn geheugen was nog zo slecht, dat mijn feitelijke situatie maar heel langzaam tot me doordrong. Ik had nooit iemand in een rolstoel gekend. Maar toen kwam ik voor het eerst zelf in een rolstoel. Ik had maanden plat gelegen. Langzaam moest ik steeds wat hoger liggen. Mijn hoofd was gefixeerd, vastgezet, want mijn nek moest opnieuw worden gebroken; het was verkeerd vastgegroeid. Voor het eerst in de rolstoel, mijn hoofd vastgezet, zodat ik mijn hoofd niet kon draaien. Dat was een hele onderneming. Het was iets van euforie. Mijn bed uit! Maar ik was ook steeds duizelig. Het was wel tot me doorgedrongen dat het leven niet ophield bij een rolstoel. Ik moest leren ontdekken wat mijn nieuwe mogelijkheden zouden kunnen zijn, want alles zou ik nu vanuit mijn rolstoel moeten doen. Gehandicapt zijn is erg, het went eigenlijk nooit. Het ergste vind ik mijn zwakke geheugen. En er zijn ook steeds teleurstellingen die je moet overwinnen, zoals doorzitten en huidproblemen. Ook blessures in de spieren, omdat ik mezelf voortbeweeg met mijn armen. Ik rijd altijd hard in mijn handbike, het is een aankoppeling aan mijn rolstoel.
Ik woonde toen nog bij mijn ouders en het hele huis moest worden aangepast. We gingen om die reden verhuizen en we hadden ook geld nodig. Bert van Breda, van Sparta Nijkerk, waar ik voetbalde, heeft door zijn contacten met Feyenoord ervoor gezorgd dat het eerste van Feyenoord een wedstrijd kwam spelen tegen ons eerste elftal. Er kwamen heel veel mensen kijken en het bracht flink wat geld op voor mij. Voor de verbouwing van ons huis, zoals bijvoorbeeld een traplift en een deel waarin ik mezelf kon bewegen in de rolstoel. Het was een geweldige dag. Ik heb ook Hans Kraay sr. en verschillende spelers gesproken.
Ik ging altijd naar de hervormde kerk in Nijkerk. Maar op een dag ben ik eens een keer naar De Ark, een evangelische gemeente, gegaan. Na de dienst ging ik altijd meteen weg. Na een aantal keren kwam Cora naast me zitten. We raakten aan de praat. Het was heel gezellig, want ze nodigde me uit bij haar op de koffie te komen. Ik had voor mezelf al eerder besloten geen relatie aan te gaan. Wat had ik nou te bieden met mijn handicaps? Maar het klikte goed tussen ons, ik vond het heel moeilijk en dat is het nog steeds. Zij wist wat mijn beperkingen zijn. Ik noem het schuldgevoel, want zo voelt het. Ik had haar immers niets te bieden.
Ik vroeg haar. Ik had gevoelens voor haar, zij was zo positief naar mij toe. Ook voor haar was het moeilijk. We hebben elkaar even een paar dagen niet gezien. Maar daar is een hele positieve beslissing uitgekomen. We zijn toen ik Nijkerk getrouwd, in de evangelische gemeente.
In die evangelische gemeente vond ik meer een concrete beleving van mijn geloof zoals dat bij mij past. Ik had daar veel aan de diensten, hoewel mijn geheugen me nog steeds in de steek laat. Ik kan niet direct navertellen waar de preek over ging. Ik kwam er vroeger een enkele keer met mijn ouders. Ik heb in de hervormde kerk belijdenis gedaan en dat was een bewuste keuze van me. Mijn geheugen was toen veel slechter dan nu. Ik kwam ook op 25+ weekenden van de EO. Ik heb ook wel om genezing gebeden. Ik denk wel eens aan die man die door het dak naar beneden werd gelaten. Toen zei Jezus: “Sta op en wandel.”
Ik denk dat God een andere weg met mij gaat. Ik vind het wel eens moeilijk dat ik bijna niks kan. Maar ik mag nu meewerken in onze Gemeente. Ik mag samen met Cora het kerkblad (digitaal) maken. Zo heb ik dan toch een taak gekregen.
We hebben een kinderwens gehad, maar dat hebben we maar in de handen van God gelaten. Als je hebt mogen (of moeten) beseffen dat leven en dood zo dicht bij elkaar liggen, maakt me dat bezorgd over mijn familie en vrienden, die niet in God willen geloven. Ik denk wel eens: wat moet een mens meemaken om te durven veranderen; om te geloven dat God echt het beste met ons voor heeft. Ik bid dat anderen door mijn getuigenis en leven tot Jezus mogen komen. Jezus is voor mij mijn leven! Ik zou geen dag zonder Zijn genade kunnen. De vergeving en de verlossing is zo iets moois. Dat probeer ik onder woorden te brengen. Het is mijn vreugde om God te dienen. Wat zou ik anders hebben dan dat?
Feike ter Velde
Hij was een enthousiaste voetballer bij de zaterdagclub Sparta in Nijkerk. Tot die grote klap kwam, zijn auto tientallen meters werd meegesleurd door een voorbijrazende trein op dat fatale moment bij die onbewaakte overgang. Weken later kwam hij uit coma in een ziekenhuisbed, zonder enige kennis van wat hem was overkomen. De rest van zijn leven zou hij in een rolstoel moeten zitten en nooit meer kunnen lopen. In dit gesprek kijkt hij terug, probeert steeds weer gaten in zijn geheugen te vullen met herinneringen, wat niet altijd lukt. Henk-Jan van der Zwaag (45) vertelt.
Mijn vader werkte als onderhoudsmonteur bij een melkfabriek. Ik ben hem daarin min of meer opgevolgd. Ik wist nooit wat ik worden wilde. Ik ging van de Mavo naar de Technische School en toen naar de MTS, zonder dat ik wist wat ik wilde worden. Ik had wel een technische aanleg. Technisch tekenen boeide me het meest en dat wilde ik gaan leren. Maar ik moest eerst in militaire dienst. Dat werd de genie. Daar haalde ik mijn militaire rijbewijs en had een makkelijk baantje. We moesten wel dikwijls op oefening. Ik sliep dan vaak in de cabine van de vrachtauto; de jongens hadden het minder comfortabel. Het waren gewoon werkdagen, van acht tot vijf. Na het ochtendappel smeerde ik ’m en ging naar huis. Toch een goeie tijd gehad, hoor!
Van huis uit waren mijn ouders gereformeerd, later werden ze hervormd. Ik weet eigenlijk niet waarom. Ik kan ook niet alles meer terughalen. Mijn geheugen werkt niet altijd goed. Ik liep schade op door zuurstofgebrek na mijn ongeluk. Ik was wel een redelijk meelevend en meegaand jongetje in het gezin. Er was niet veel geloofsbeleving buiten het gezin met anderen, wel in het gezin. We gingen als gezin ook naar de EO-familiedagen.
Op een dag - ik was 22 jaar oud - ging ik naar Amersfoort, naar een tekenbureau waar ik een baan had gekregen. Ik moest een onbewaakte spoorwegovergang oversteken. Ik denk dat de zon laag stond op die 17e maart, het was in de namiddag. Ik herinner me er absoluut niets van. Ik ben wel eens naar die plek teruggegaan om te zien of ik me nog iets zou herinneren, of er nog iets boven zou komen. Helemaal niets! Mijn auto werd tientallen meters meegesleurd. De brandweer heeft me uit het wrak moeten zagen. Later heb ik er een foto van gezien. Die wilde ze me onthouden, maar ik heb hem toch gezien. Mijn auto, een Mazda 626, was finaal in de kreukels. Mijn ouders hoorden het van de politie. Zij hebben ook heel wat meegemaakt, hoor. Ook mijn broer en drie zussen. Iedereen ging in die tijd door een diep dal, ieder op zijn eigen manier. Het was ook lange tijd onzeker of ik het zou overleven.
Ik heb dagen in coma gelegen. Voordat ik tot besef kwam waar ik was, lag ik in het academisch ziekenhuis van Utrecht. Ze hadden me eerst naar Amersfoort gebracht. Ik had mijn rug én nek gebroken. De rugwervels stonden op de plaats van de breuk naast elkaar. Ik heb tal van operaties ondergaan. Er zat ook allemaal glas in mijn lichaam. Kortgeleden moest er nog een stukje glas uit mijn hand worden gehaald. Ik ben zo vaak geopereerd, maar de laatste keer viel ik flauw door de prik van de verdoving.
Toen interesseerde het me niet, maar nu is het anders. Ik voelde maar de helft van mijn lichaam, mijn geheugen was weg. Ik kende mijn familie ook niet meer. Later is dat bijgetrokken, in Utrecht. De informatie van de artsen drong niet erg tot me door. Ik kwam naast iemand te liggen die lang geleden ongeveer hetzelfde had gehad als ik. Hij zat in een rolstoel. Mijn geheugen was nog zo slecht, dat mijn feitelijke situatie maar heel langzaam tot me doordrong. Ik had nooit iemand in een rolstoel gekend. Maar toen kwam ik voor het eerst zelf in een rolstoel. Ik had maanden plat gelegen. Langzaam moest ik steeds wat hoger liggen. Mijn hoofd was gefixeerd, vastgezet, want mijn nek moest opnieuw worden gebroken; het was verkeerd vastgegroeid. Voor het eerst in de rolstoel, mijn hoofd vastgezet, zodat ik mijn hoofd niet kon draaien. Dat was een hele onderneming. Het was iets van euforie. Mijn bed uit! Maar ik was ook steeds duizelig. Het was wel tot me doorgedrongen dat het leven niet ophield bij een rolstoel. Ik moest leren ontdekken wat mijn nieuwe mogelijkheden zouden kunnen zijn, want alles zou ik nu vanuit mijn rolstoel moeten doen. Gehandicapt zijn is erg, het went eigenlijk nooit. Het ergste vind ik mijn zwakke geheugen. En er zijn ook steeds teleurstellingen die je moet overwinnen, zoals doorzitten en huidproblemen. Ook blessures in de spieren, omdat ik mezelf voortbeweeg met mijn armen. Ik rijd altijd hard in mijn handbike, het is een aankoppeling aan mijn rolstoel.
Ik woonde toen nog bij mijn ouders en het hele huis moest worden aangepast. We gingen om die reden verhuizen en we hadden ook geld nodig. Bert van Breda, van Sparta Nijkerk, waar ik voetbalde, heeft door zijn contacten met Feyenoord ervoor gezorgd dat het eerste van Feyenoord een wedstrijd kwam spelen tegen ons eerste elftal. Er kwamen heel veel mensen kijken en het bracht flink wat geld op voor mij. Voor de verbouwing van ons huis, zoals bijvoorbeeld een traplift en een deel waarin ik mezelf kon bewegen in de rolstoel. Het was een geweldige dag. Ik heb ook Hans Kraay sr. en verschillende spelers gesproken.
Ik ging altijd naar de hervormde kerk in Nijkerk. Maar op een dag ben ik eens een keer naar De Ark, een evangelische gemeente, gegaan. Na de dienst ging ik altijd meteen weg. Na een aantal keren kwam Cora naast me zitten. We raakten aan de praat. Het was heel gezellig, want ze nodigde me uit bij haar op de koffie te komen. Ik had voor mezelf al eerder besloten geen relatie aan te gaan. Wat had ik nou te bieden met mijn handicaps? Maar het klikte goed tussen ons, ik vond het heel moeilijk en dat is het nog steeds. Zij wist wat mijn beperkingen zijn. Ik noem het schuldgevoel, want zo voelt het. Ik had haar immers niets te bieden.
Ik vroeg haar. Ik had gevoelens voor haar, zij was zo positief naar mij toe. Ook voor haar was het moeilijk. We hebben elkaar even een paar dagen niet gezien. Maar daar is een hele positieve beslissing uitgekomen. We zijn toen ik Nijkerk getrouwd, in de evangelische gemeente.
In die evangelische gemeente vond ik meer een concrete beleving van mijn geloof zoals dat bij mij past. Ik had daar veel aan de diensten, hoewel mijn geheugen me nog steeds in de steek laat. Ik kan niet direct navertellen waar de preek over ging. Ik kwam er vroeger een enkele keer met mijn ouders. Ik heb in de hervormde kerk belijdenis gedaan en dat was een bewuste keuze van me. Mijn geheugen was toen veel slechter dan nu. Ik kwam ook op 25+ weekenden van de EO. Ik heb ook wel om genezing gebeden. Ik denk wel eens aan die man die door het dak naar beneden werd gelaten. Toen zei Jezus: “Sta op en wandel.”
Ik denk dat God een andere weg met mij gaat. Ik vind het wel eens moeilijk dat ik bijna niks kan. Maar ik mag nu meewerken in onze Gemeente. Ik mag samen met Cora het kerkblad (digitaal) maken. Zo heb ik dan toch een taak gekregen.
We hebben een kinderwens gehad, maar dat hebben we maar in de handen van God gelaten. Als je hebt mogen (of moeten) beseffen dat leven en dood zo dicht bij elkaar liggen, maakt me dat bezorgd over mijn familie en vrienden, die niet in God willen geloven. Ik denk wel eens: wat moet een mens meemaken om te durven veranderen; om te geloven dat God echt het beste met ons voor heeft. Ik bid dat anderen door mijn getuigenis en leven tot Jezus mogen komen. Jezus is voor mij mijn leven! Ik zou geen dag zonder Zijn genade kunnen. De vergeving en de verlossing is zo iets moois. Dat probeer ik onder woorden te brengen. Het is mijn vreugde om God te dienen. Wat zou ik anders hebben dan dat?
Feike ter Velde