Een vergeten opwekking

Leen van Valen • 78 - 2002/03 • Uitgave: 22
Het gebeurt na een hete dag in de zomer van 1920. In de buurt van het eiland Madeira vaart een schip met een predikant aan boord. Het is Douglas Brown uit Londen. Om het gewoel rondom danspartijen en gokspel te ontvluchten, gaat hij naar de werkruimte van de marconist. Deze blijkt een gelovige te zijn en beiden brengen de avond in christelijke gemeenschap door. De marconist laat Brown meeluisteren naar de berichten die van andere schepen afkomen. `There is a sound of abundance of rain'(er is een geluid van een overvloedige regen), zo roept hij uit. Vlakbij moet een stortbui zijn, maar de predikant merkt nog niets. Die nacht bereikt de bui het schip en valt de regen met bakken uit de hemel neer.

Met bakken uit de hemel. Dit zet Douglas Brown aan het denken. Eerst kon hij het niet geloven, maar nu ziet hij het met eigen ogen. Wat is het een verkwikking als een regenbui neervalt na een periode van grote droogte. Brown valt die dag voor de Here neer in het gebed en roept uit: Here zendt ons een opwekking en laat deze bij mij beginnen. Neem al die wonderlijke dingen weg die een grote verkwikking in de tegenwoordigheid van de Here in de weg staan.' `O Koning van Golgotha, neem ze weg, want zij staan in de weg van Uw met bloed gekochte kerk...' Zo wordt de natuurlijke regen hem tot voorbeeld van een geestelijke plasregen, oftewel een opwekking.

`There is a sound of abundance of rain.' Het natuurlijke is eerst, daarna het geestelijke. De regenbui brengt Brown in het stof aan de voeten van zijn Zender. Hij realiseert zich de grote droogte, de dorheid in eigen hart en leven, in de kerk, in het land. Hij ziet de wereld, `door de misdaden en de zonden', hij ziet zijn eigen bestaan, hij beseft wat voor een slechte prediker hij geweest is. Douglas Brown is nu predikant af. Hij heeft geen pretenties meer. De Here laat hem zien wie hij is in het licht van Gods heiligheid. Een gebroken hart, een verslagen geest, het wordt zo gemakkelijk gezegd, maar nu de praktijk. `God brak die nacht mijn hart!' Die nacht legde de Here Zijn hart op een trotse predikant. `Ik wist dat God recht was en Douglas Brown verkeerd, maar dat ik niet bereid was om de prijs te betalen'. Het is een onvergetelijke ontmoeting op zee; een confrontatie met de heilige God.

De maanden gaan voorbij. De worstelingen met God houden niet op. Brown kende de Here al jaren, maar wist niet hoe sterk zijn vlees nog was. Hij wil zomaar niet capituleren. Hij wil zomaar niet erkennen dat hij het grote obstakel is dat de gemeente zo doods is. Dat hij zich met een masker van vroomheid en vanuit een ivoren toren heeft willen handhaven, met maar te preken, te werken, zonder zich te realiseren dat hij maar een nietig instrument is. Dat God hem niet nodig heeft, maar dat Christus alleen lege vaten vult. Aarden vaten in zichzelf leren de schat die zij hebben ontvangen, waarderen, opdat zij Hem alleen de eer geven.

Rond Kerstfeest ziet Brown zijn gemeente. Of beter gezegd, de Here laat hem zien hoe het met zijn gemeente is en met haar herder en leraar. Hij schrijft: `Ik zag Douglas Brown biddend met zijn eigen kudde, dat hij vijftien jaar gepreekt had en zij niet gered waren. Ik zag het alles in een beeld.' Toen riep hij uit: `O Here, U weet dat het niet mijn werk is. Het is geen werk waarvan ik houd en ik zou ieder ander willen smeken om dit te doen, maar laat dit niet aan mij over; het zou mij doden. Ik kan niet van de preekstoel afkomen en met het volk smeken; het is tegen mijn temperament en U hebt mij toch gemaakt!'

Toen kwam januari. Brown worstelt met God, zoals Jakob in Pniël deed: `Ik laat U niet los, tenzij dat Gij mij zegent.' Vier maanden lang duurt de strijd nu al voort, totdat de crisis in februari 1921 tot een climax komt. Op een zaterdagnacht besluit hij de gemeente te verlaten. Hij is een ontrouwe herder geweest. `Ik kan niet meer verder gaan met preken, want ik heb een twist met God. Ik kan niet vrijmoedig in Gods aangezicht zien en om een zegen vragen, terwijl ik in zo'n zielentoestand verkeer.' Hij kan die nacht niet slapen. Als hij de slaapkamer verlaat, struikelt hij over Mike, zijn hond. `Als ik God ooit voor die hond gedankt heb, dan was het wel in die nacht.' Brown valt op de grond en de hond knielt naast zijn baas neer, en zijn baas knielt ook. Hij likt het gezicht van zijn baas. Heeft iemand Douglas Brown nog wel lief? Verdiend heeft hij het niet. Dan legt Iemand anders de hand op hem; zoals Hij eenmaal deed bij Johannes op Patmos, zo doet Hij nu ook bij Douglas Brown. Tegen deze liefde kan hij niet op. Brown vernedert zich voor Zijn Heiland. En de Geest doorstroomt zijn ziel.

Brown is door God Zelf gebroken, maar ook gevuld! Zijn gemeente merkt dat er iets bijzonders gebeurd is. Hij belijdt zijn schuld voor hen. En de Geest gebruikt deze belijdenis om meer mensen te vernederen. Hierbij blijft het niet. In de eerste week van maart preekt Brown in Lowestoft, een vissersplaats in East Anglia, ten noordoosten van Londen. Hij is elf dagen ziek geweest van de griep en is nog niet helemaal in orde. Maar Brown heeft een boodschap, die hij overal moet laten horen. De boodschap is uit 2 Kronieken 7: 14, `En Mijn volk, over dewelke Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedige en bidde, en Mijn aangezicht zoeken en zich bekeren van hun boze wegen; zo zal Ik uit de hemel horen en hun zonden vergeven en hun land genezen.' Deze boodschap slaat in, vooral onder de jeugd.

Velen zijn radeloos; zij weten niet waar zij het zoeken moeten, vanwege het diepe besef van hun zonden en verlorenheid. Boven het hoofdstuk dat de opwekking in Lowestoft beschrijft, staat: `De wolkbreuk'. 'There is an abundance of raio', zei de
marconist op de boot, toen hij zijn `walkman' aan de oren had. Brown kon dit toen niet geloven, maar nu moet hij het geloven. Zielen komen tot de ruimte van het geloof, getuigenissen worden overal gehoord; kortom de gehele stad is erbij betrokken. Kerkmuren bestaan nu niet meer. Het gaat alleen maar over het heil van verloren mensen en over de eer en verheerlijking van God. Het gaat niet meer om Brown, want hij heeft moeten leren om aan zijn eigen ik te sterven. Hij is een gebroken man geworden, en God gebruikt alleen gebroken mensen om Zijn koninkrijk te verheerlijken. Of, zoals Thomas Boston het uitdrukt: `God gebruikt het meest knoestige hout om Zijn gemeente te bouwen.'

Er gebeurt nog meer. De vissers nemen het evangelie mee aan boord van hun schepen. Overal waar zij komen, getuigen zij van de Naam van Jezus en van de wonderen die zij in Lowestoft hebben gezien. Het zaad wordt zo ook op andere kusten gestrooid, zoals in het noorden van Schotland. Kustplaatsen waar de geestelijke dorheid jarenlang zijn verwoestend werk heeft gedaan, komen tot nieuw leven. Fraserburgh, Peterhead, Great Yarmouth en andere plaatsen horen van en zien de grote daden van God. Zo gaat het door, het gehele jaar 1921 en in de jaren die volgen. `A Forgotten Revival', de vergeten opwekking, beschrijft de daden van God in 1921. En omdat Zijn hand niet verkort is, kan hij ook in ons land een overvloedige zegen geven, `an abundance of rain'.

Leen van Valen