Eeuwige liefde en brandende toorn
Eeuwige liefde en brandende toorn
Eeuwige liefde
God heeft een hele speciale band met Israël. Een band van intense, grote liefde. In de hoofdstukken van de profeet Jeremia over het herstel van Israël staat: Van verre is de HERE mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid (31:3). De liefde van God voor Israël is een eeuwige liefde. Dus ook in onze tijd. Want nu heeft de Here hen getrokken uit alle landen van de wereld. Nog steeds zegt God: Breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde van de aarde (Jes. 43:6). Want de terugkeer van Israël gaat door. Vanaf de geboorte van Israël was er Gods grote liefde. Toen Israël een kind was heb Ik het liefgehad en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen (Hos. 11:1). God waarschuwde Farao ernstig toen Hij Mozes opdracht gaf hem te zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon (Ex. 4:22). Toen, na tien zware oordelen, Farao Israël liet gaan, vond God hen in de woestijn. De Here zorgde goed voor Zijn geliefde volk: Hij deed u opgroeien als het veldgewas en u groeide op en werd groot en kwam tot volle schoonheid (Ez. 16:7). Toen ging de Here in Zijn liefde met Israël een huwelijksverbond aan (Ez. 16:6-14). God had vreugde en genoegen aan Israël: Als druiven in de woestijn vond Ik Israël; als vroege vijgen (Hos. 9:10). Het lijkt wel of de Bijbel geen woorden en beelden genoeg kan vinden om Gods liefde voor Israël te schilderen. Een paar voorbeelden:
Mijn eerstgeboren zoon.
Bruid: Ik zal Mij u tot bruid verwerven voor eeuwig (Hos. 2:18).
Het ontroerende liefdeslied uit de Bijbel, Hooglied, gaat in de eerste plaats over de diepe liefde van God voor Israël.
In het boek Hosea klinken Gods pijn en emoties vanwege de spanning tussen Zijn liefde voor Israël en Zijn brandende toorn over het geestelijke overspel van zijn ontrouwe vrouw.
Ezechiël 34 tekent de Eeuwige als de goede Herder voor Israël, dat hier als Zijn kudde wordt getekend. Hij zal ze redden, uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis (34:12). Hij zal de verlorene zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken (34:16).
Paulus benadrukt: De genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). Zijn liefde voor Zijn volk is een eeuwige liefde.
Felle haat en brandende toorn
Tegenover Gods liefde voor Israël staat de haat van de meeste volken van de wereld, de boosaardige leugenachtigheid waarmee veel media Israël belasteren, het felle en dodelijke antisemitisme in veel landen met een moslimmeerderheid, de zeurderige en oneerlijke kritiek van veel kerken en kerkelijke organisaties. Daarover komt de brandende toorn van de Here. Want Beschaamd zullen worden en terugdeinzen allen die Sion haten (Ps. 129:5). En: Want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan (Zach. 2:8). God bewaarde Israël als Zijn oogappel (Deut. 32:10). De aangehaalde tekst uit Psalm 129 laat zien dat de Schrift heeft voorzien dat in deze laatste dagen de haat tegen Israël antizionisme genoemd zal worden. Altijd is die haat de druppel die de emmer van Gods toorn doet overlopen. Zelfs aan het einde van het Duizendjarig Rijk, vlak voor het oordeel voor de Grote Witte Troon, zullen de volken tegen Israël en Jeruzalem worden opgezet (Op. 20:8-10).
Waarschuwende oordelen gaan nu al regelmatig over de aarde. Alles is in het Woord van God. Dus ook die waarschuwende oordelen vinden we terug in de Bijbel. In Psalm 105 lezen we over het verbond van God met Abraham, Zijn eed aan Isaäk en Zijn gebod aan Jakob, de landbelofte. Die belofte heeft de Here in deze tijd ingelost. De wereld probeert dat ongedaan te maken. In die tijd gaan Gods oordelen over de hele aarde (Ps. 105:7-11). We hebben niet veel tijd meer. De tijd van Gods genadige geduld lijkt bijna op te zijn.
Afgewezen liefde
Is Gods liefde in tegenspraak met Gods toorn? Waar is Gods liefde in de waarschuwende oordelen? Waar was God tijdens die onzegbaar vreselijke Holocaust? Een van de dingen die het boek Job duidelijk maakt, is dat er voor veel lijden geen antwoord is in dit leven. Binnen ons aardse perspectief kunnen we alleen maar huilen en meehuilen met hen die lijden. En samen met tranen in onze ogen opzien naar de Trooster. Wel weten we dat op het einde, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zijn Hij alle tranen van hun ogen zal afwissen (Op. 21:3-4).
Hoe zit het dan met Gods brandende toorn? Door de profeet Hosea laat de Here ons zien dat Zijn toorn eigenlijk afgewezen liefde is. De overspelige vrouw die Hosea moest trouwen (en liefhebben!) is ontrouw. Zoals Israël ontrouw was tegenover de Hoogheilige die getrouw is (12:1). Dan komen oordeelsprofetieën: Bitter krenkend heeft Efraïm gehandeld, maar zijn Here zal zijn bloedschuld op hem doen neerkomen (12:15). En Samaria moet boeten omdat het weerspannig geweest is tegen zijn God (14:1). En Ja, Ik zal hen tuchtigen, en volken zullen tegen hen verzameld worden (10:10). Vaak klinken er na een oordeelsprofetie woorden van hoop en van diepe, emotionele betrokkenheid van de Here bij Zijn volk. Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u overleveren, Israël? Mijn hart keert zich om in Mij Ik zal mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen (11:8,9).
God verbergt Zijn aangezicht
Het losbarsten van Gods toorn betekent dat Hij Zijn aangezicht verbergt. Als God Zijn beschermende hand terugtrekt en Zijn aangezicht verbergt, hebben de machten van het kwade vrij spel. Dan komen er oorlogen, breken er ziektes uit, onderling geweld wordt niet meer in toom gehouden en het land geeft zijn opbrengst niet meer. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen en zien wat hun einde is (Deut. 31:17 en 32:20). Meer dan tien psalmen spreken van de ellende die over Israël komt als de Here Zijn aangezicht verbergt. Omdat zij Mij ontrouw geworden waren, had Ik mijn aangezicht voor hen verborgen en hen overgegeven aan de macht van hun tegenstanders (Ez. 39:23).
Hosea zegt het zo: Hij onttrekt Zich aan hen (5:6). Gods toorn is dus het verbergen van Zijn aangezicht. We zien dat ook in het boek Openbaring, waar we lezen over de vreselijke eindtijdrampen die over de wereld komen. God grijpt niet meer in. De antichrist en alle machten van het kwade hebben vrij spel. Rampen breken los. Intens verdrietig klinkt dan de teleurstelling van God: En zij bekeerden zich niet van hun werken om Hem de eer te geven (9:20,21 en 16:9,11). Erg is dat!
Het komt goed
Uiteindelijk zal Gods liefde voor Israël toch overwinnen. In een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE (Jes. 54:8). Nog een citaat uit Hosea, de profeet van Gods liefde voor Israël: Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben (14:5). Dan, als de Geest van genade en gebeden is uitgegoten en zij vol ontroering Hem zien die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10), dan zullen de Here en Israël tegen elkaar zeggen: Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God (Zach. 13:9). Dan zal gans Israël behouden worden (Rom. 11:26). Moge dat moment spoedig aanbreken.
Jan van Barneveld
Eeuwige liefde
God heeft een hele speciale band met Israël. Een band van intense, grote liefde. In de hoofdstukken van de profeet Jeremia over het herstel van Israël staat: Van verre is de HERE mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid (31:3). De liefde van God voor Israël is een eeuwige liefde. Dus ook in onze tijd. Want nu heeft de Here hen getrokken uit alle landen van de wereld. Nog steeds zegt God: Breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde van de aarde (Jes. 43:6). Want de terugkeer van Israël gaat door. Vanaf de geboorte van Israël was er Gods grote liefde. Toen Israël een kind was heb Ik het liefgehad en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen (Hos. 11:1). God waarschuwde Farao ernstig toen Hij Mozes opdracht gaf hem te zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon (Ex. 4:22). Toen, na tien zware oordelen, Farao Israël liet gaan, vond God hen in de woestijn. De Here zorgde goed voor Zijn geliefde volk: Hij deed u opgroeien als het veldgewas en u groeide op en werd groot en kwam tot volle schoonheid (Ez. 16:7). Toen ging de Here in Zijn liefde met Israël een huwelijksverbond aan (Ez. 16:6-14). God had vreugde en genoegen aan Israël: Als druiven in de woestijn vond Ik Israël; als vroege vijgen (Hos. 9:10). Het lijkt wel of de Bijbel geen woorden en beelden genoeg kan vinden om Gods liefde voor Israël te schilderen. Een paar voorbeelden:
Mijn eerstgeboren zoon.
Bruid: Ik zal Mij u tot bruid verwerven voor eeuwig (Hos. 2:18).
Het ontroerende liefdeslied uit de Bijbel, Hooglied, gaat in de eerste plaats over de diepe liefde van God voor Israël.
In het boek Hosea klinken Gods pijn en emoties vanwege de spanning tussen Zijn liefde voor Israël en Zijn brandende toorn over het geestelijke overspel van zijn ontrouwe vrouw.
Ezechiël 34 tekent de Eeuwige als de goede Herder voor Israël, dat hier als Zijn kudde wordt getekend. Hij zal ze redden, uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis (34:12). Hij zal de verlorene zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken (34:16).
Paulus benadrukt: De genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). Zijn liefde voor Zijn volk is een eeuwige liefde.
Felle haat en brandende toorn
Tegenover Gods liefde voor Israël staat de haat van de meeste volken van de wereld, de boosaardige leugenachtigheid waarmee veel media Israël belasteren, het felle en dodelijke antisemitisme in veel landen met een moslimmeerderheid, de zeurderige en oneerlijke kritiek van veel kerken en kerkelijke organisaties. Daarover komt de brandende toorn van de Here. Want Beschaamd zullen worden en terugdeinzen allen die Sion haten (Ps. 129:5). En: Want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan (Zach. 2:8). God bewaarde Israël als Zijn oogappel (Deut. 32:10). De aangehaalde tekst uit Psalm 129 laat zien dat de Schrift heeft voorzien dat in deze laatste dagen de haat tegen Israël antizionisme genoemd zal worden. Altijd is die haat de druppel die de emmer van Gods toorn doet overlopen. Zelfs aan het einde van het Duizendjarig Rijk, vlak voor het oordeel voor de Grote Witte Troon, zullen de volken tegen Israël en Jeruzalem worden opgezet (Op. 20:8-10).
Waarschuwende oordelen gaan nu al regelmatig over de aarde. Alles is in het Woord van God. Dus ook die waarschuwende oordelen vinden we terug in de Bijbel. In Psalm 105 lezen we over het verbond van God met Abraham, Zijn eed aan Isaäk en Zijn gebod aan Jakob, de landbelofte. Die belofte heeft de Here in deze tijd ingelost. De wereld probeert dat ongedaan te maken. In die tijd gaan Gods oordelen over de hele aarde (Ps. 105:7-11). We hebben niet veel tijd meer. De tijd van Gods genadige geduld lijkt bijna op te zijn.
Afgewezen liefde
Is Gods liefde in tegenspraak met Gods toorn? Waar is Gods liefde in de waarschuwende oordelen? Waar was God tijdens die onzegbaar vreselijke Holocaust? Een van de dingen die het boek Job duidelijk maakt, is dat er voor veel lijden geen antwoord is in dit leven. Binnen ons aardse perspectief kunnen we alleen maar huilen en meehuilen met hen die lijden. En samen met tranen in onze ogen opzien naar de Trooster. Wel weten we dat op het einde, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zijn Hij alle tranen van hun ogen zal afwissen (Op. 21:3-4).
Hoe zit het dan met Gods brandende toorn? Door de profeet Hosea laat de Here ons zien dat Zijn toorn eigenlijk afgewezen liefde is. De overspelige vrouw die Hosea moest trouwen (en liefhebben!) is ontrouw. Zoals Israël ontrouw was tegenover de Hoogheilige die getrouw is (12:1). Dan komen oordeelsprofetieën: Bitter krenkend heeft Efraïm gehandeld, maar zijn Here zal zijn bloedschuld op hem doen neerkomen (12:15). En Samaria moet boeten omdat het weerspannig geweest is tegen zijn God (14:1). En Ja, Ik zal hen tuchtigen, en volken zullen tegen hen verzameld worden (10:10). Vaak klinken er na een oordeelsprofetie woorden van hoop en van diepe, emotionele betrokkenheid van de Here bij Zijn volk. Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u overleveren, Israël? Mijn hart keert zich om in Mij Ik zal mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen (11:8,9).
God verbergt Zijn aangezicht
Het losbarsten van Gods toorn betekent dat Hij Zijn aangezicht verbergt. Als God Zijn beschermende hand terugtrekt en Zijn aangezicht verbergt, hebben de machten van het kwade vrij spel. Dan komen er oorlogen, breken er ziektes uit, onderling geweld wordt niet meer in toom gehouden en het land geeft zijn opbrengst niet meer. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen en zien wat hun einde is (Deut. 31:17 en 32:20). Meer dan tien psalmen spreken van de ellende die over Israël komt als de Here Zijn aangezicht verbergt. Omdat zij Mij ontrouw geworden waren, had Ik mijn aangezicht voor hen verborgen en hen overgegeven aan de macht van hun tegenstanders (Ez. 39:23).
Hosea zegt het zo: Hij onttrekt Zich aan hen (5:6). Gods toorn is dus het verbergen van Zijn aangezicht. We zien dat ook in het boek Openbaring, waar we lezen over de vreselijke eindtijdrampen die over de wereld komen. God grijpt niet meer in. De antichrist en alle machten van het kwade hebben vrij spel. Rampen breken los. Intens verdrietig klinkt dan de teleurstelling van God: En zij bekeerden zich niet van hun werken om Hem de eer te geven (9:20,21 en 16:9,11). Erg is dat!
Het komt goed
Uiteindelijk zal Gods liefde voor Israël toch overwinnen. In een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE (Jes. 54:8). Nog een citaat uit Hosea, de profeet van Gods liefde voor Israël: Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben (14:5). Dan, als de Geest van genade en gebeden is uitgegoten en zij vol ontroering Hem zien die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10), dan zullen de Here en Israël tegen elkaar zeggen: Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God (Zach. 13:9). Dan zal gans Israël behouden worden (Rom. 11:26). Moge dat moment spoedig aanbreken.
Jan van Barneveld