‘...en je moet hem Jezus noemen’

ds. Johan M. Zijlstra • 86 - 2010 • Uitgave: 11
Jezus, leven van mijn leven
Jezus, Uw naam zij d’hoogste eer
Jezus, Gij zijt mijn rust
Jezus Christus, ik aanbid U, ik verwacht U


Het valt onmiddellijk op, dat de naam van Jezus in talrijke liederen voorkomt. Met verschillende bewoordingen en op diverse melodieën wordt die naam bezongen. U kent de kortste belijdenis van de vroege kerk? ‘Jezus is Heer’ Nee, niet zijn moeder, Maria, noch Jozef koos voor Hem die naam, Maria had slechts te doen naar het woord van de engel Gabriël:

‘…en je moet hem Jezus noemen’

En sindsdien, het begon al met de engelen in Efrata’s velden en het kraambezoek van de herders, is die naam niet meer van de lucht geweest. Zingt u dat ook met de woorden van lied 33 uit de bundel van Johannes de Heer? ‘Er ruist langs de wolken een lieflijke naam’.
Hoe vaak zou dat lied al gezongen zijn? En waar? In evangelisatie- en andere diensten, binnen en buiten de kerk, in ziekenhuizen en gevangenissen en elders.
De boodschap van dat lied, zingen over Hem die Jezus genoemd moest worden, gaat over alle kerkmuren heen. Wat ons, kinderen Gods uit allerlei kerken, gemeenten, groepen, korpsen bindt, het is de naam van Jezus. In en met die naam belijden wij ons geloof, onze hoop, ons vertrouwen. We brengen er ook onze aanbidding - Komt, laten wij aanbidden - mee onder woorden. Wie geen woord kent en verstaat een andere taal dan de onze, in het buitenland zal de naam Jezus, hoe ook uitgesproken, altijd vertrouwd voorkomen. Zouden wij die naam niet graag gunnen aan wie dan ook? ‘Neem de naam van Jezus mee, draag die naam steeds in uw hart’.

John Newton, we noemden zijn naam reeds bij de bespreking van zijn lied ‘Amazing grace’ hoorde al jong van die naam. Hij had een moeder zoals de jonge Timoteüs die ook had, een vrouw die een oprecht geloof bezat en daarvan aan haar zoon graag wilde doorgeven. Helaas, dat heeft moeder Newton maar heel kort kunnen doen. Zes jaar was John toen zijn moeder stierf aan de gevolgen van tuberculose. Zijn vader, zeeman, kon niet voor hem zorgen en deed hem daarom naar een kostschool. Maar ook dat duurde niet lang, enkele jaren later haalde zijn vader hem van school en liet hem meevaren op het schip waarop vader Newton voer.
Met het ruwe leven zoals dat op het schip heerste en waar geen rekening werd gehouden met God noch gebod, kwam de elfjarige John veel te vroeg in aanraking. De omstandigheden waaronder hij verkeerde, bevorderden zijn normbesef niet, hij verruwde. Tekenen van Boven sloeg hij in die periode in de wind. Ooit stond hij oog in oog met de dood, hij miste op het nippertje de boot - omdat hij te laat was - die hem naar een oorlogsschip moest brengen. Hij zag het schip nog wegvaren en even later kantelen, waarbij zijn vrienden verdronken.
Enkele jaren later deserteerde hij van een marineschip en werd op een afgelegen eiland van West-Afrika gedropt. John viel in handen van een slavenhandelaar en werd zelf slaaf. Wonderlijk genoeg kwam een vriend van zijn vader John op het spoor en kocht hem vrij. John ondernam op het schip Greyhound de reis naar Engeland. De tocht had iets van de geschiedenis uit Jona 1, er stak een hevige storm op. De Here beschikte die? Nou, dan heeft Newton toen wel begrepen dat er slechts redding is in die ene Naam. Hij schreeuwde het aan boord uit, wist zich een zondaar. Het door zijn moeder gestrooide evangeliezaad had jarenlang zijn kiemkracht behouden! Overigens, na zijn bekering maakte hij nog een drietal reizen als kapitein van een schip waarop slaven werden vervoerd. Maar de vrucht van de Geest groeide in Johns leven en hij kwam tot de ontdekking dat het verhandelen van menselijke koopwaar ‘gruwelijk onrechtvaardig’ was.
John ging aan land, werd landmeter en studeerde in de avonduren Grieks en Hebreeuws. Na zijn studie theologie werd hij predikant in Olney. Zijn bediening werd gezegend. John was niet alleen een goed prediker van de Bijbelse boodschap. Hij was ook herder, zijn pastorale zorg werd gewaardeerd. In zijn tijd daar werd het kerkgebouw vergroot. In 1780 verruilde hij de gemeente voor die van Londen, waar hij opnieuw veel mensen aansprak. Onder zijn gehoor zat ook de politicus Wilberforce, een man die de Naam liefhad en Newton meedeelde dat hij theologie wilde studeren om predikant te kunnen worden. Tot zijn verbazing raadde Newton hem dat af. “Jij moet in het parlement blijven en pleiten voor genade en recht voor de slaven. Zo dicht als jij bij het vuur zit, dat red je als predikant nooit. Een christen moet God dienen op de plaats waar hij is gesteld.”

Tot zijn grote vreugde, hij beschouwde dat ook als gebedsverhoring, werd de slavernij in 1807, het sterfjaar van Newton, in het Britse gemenebest afgeschaft.

In zijn allerbekendste lied (opwekking 428) belijdt Newton ‘ik was blind, maar nu kan ‘k zien’ Zo zingt het JdH-lied 569 dat ook “’k Was vroeger blind en dwaalde van het pad” Dan gaat het over de geestelijke blindheid, het leven zonder Christus. Op oudere leeftijd is Newton lichamelijk zo goed als blind geworden, maar desondanks bleef hij zien op de Here en wandelen in het licht met Jezus.

Ontroerend mooi is zijn op één na bekendste lied, uit het Liedboek voor de kerken 446. Je ziet nogal eens één van de coupletten vermeld op een rouwbrief, op een grafsteen. Dat lied spreekt ook van de ene naam die je, waar in binnen- en buitenland ook bent en welke taal er wordt gesproken je ‘vertrouwd en goed in ‘t oor klinkt’ want ‘het is uw naam die mij geloven doet, Gij gaat mij reddend voor’. En dan gaat Newton opsommen en getuigen van de grote daden van de Here die onze wonden heelt, ons met manna spijst, onze vrees verdrijft. Moet u lezen hoe hij Jezus uitvoerig bezingt, als ‘held, vriend, koning, profeet en priester die zijn schuld ontbindt’.

En ten slotte, die naam klinkt zelfs nog vertrouwd en goed ‘als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam mij voor’. Wat een troost, zelfs:
‘als eens mijn eigen adem stokt dan draagt mij uw muziek’

Lezers, is die naam naar waarheid uw Jezus ook waard?

ds. Johan M. Zijlstra


O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in ’t oor,
uw naam die mij geloven doet:
Gij gaat mij reddend voor;

uw naam die onze wonden heelt
en ons met manna spijst,
die onze dood en zonde deelt
en onze vrees verdrijft.

Mijn herder en mijn held, mijn vriend,
mijn koning en profeet,
mijn priester die mijn schuld ontbindt,
mijn weg waarop ik treed;

al wat ik doe, al wat ik wil,
het is te zwak, te koud,
maar sterk en vurig wordt de ziel
wanneer zij U aanschouwt.

Zolang Gij nog onzichtbaar zijt,
een zon diep in de nacht,
roep ik uw nadering reeds uit
omdat ik U verwacht.

O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in ’t oor,
als ik van alles scheiden moet
gaat nog die naam mij voor.

O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.

(LvdK 446)