Ezechiël (2) - Jeruzalem verwoest

Gert van de Weerd • 82 - 2006/07 • Uitgave: 4
Schatgraven in de Bijbel
De Profeet Ezechiël (2)
Jeruzalem verwoest


De profeet Ezechiël leefde in een tijd waarin het laatste restant van het koninkrijk Israël (het twee-stammenrijk Juda) ten onder ging. Kort voor de verwoesting van Jeruzalem wordt hij van Babylon naar de heilige tempel verplaatst (Ezechiël 8:3*). Daar toont God de profeet gruwelijke vormen van goddeloosheid, waarvan sommige – dat maakt het nog veel erger - een bewuste actie zijn om de Eeuwige te vernederen. Echter, het tergen van de Almachtige is geen daad zonder consequenties. Dat doet men niet ongestraft.
De profeet licht een aantal zware zonden toe. Hij spreekt over ‘het afgodsbeeld van jaloersheid’** (Ezechiël 8:5) dat voor de tempel stond. Voor de ingang van Gods eigen huis! En in hoofdstuk 8:10* wordt gesproken van de verering van ‘allerlei soorten kruipende schepselen en afschuwelijke dieren.’
De afgodendienaars zijn zeventig mannen uit de oudsten van het huis van Israël (Ezechiël 8:11-13*). Deze zeventig vormden het voltallige Sanhedrin. De geestelijke top van Gods volk ging dus voor in het bedrijven van zware zonden! We vinden deze zeventig ook in Exodus 24 waar zij Israël vertegenwoordigen als het Sinaïtisch verbond, dat in deze hoofdstukken wordt verbroken, met God gesloten wordt. Dat is een schrijnende tegenstelling.

Het gehele Sanhedrin dient valse goden en heeft de God der goden vaarwel gezegd. Het tragische is dat daarmee tevens hun kennis over Jahweh is verdwenen, want zij zeggen: “Jahweh ziet ons niet, Jahweh heeft het land verlaten” (vers 12d*). Dat is een denkwijze die bij de stomme afgoden past, niet bij de God van Israël, ‘de Ik ben, die Ik ben’ (Exodus 3:14), Hij die alomtegenwoordig is.
Ezechiël 8:14* “Toen bracht Hij mij tot de ingang van de poort van het huis van Jahweh, die aan de noordkant is. En zie daar! Daar zaten vrouwen die de Tammuz lieten wenen.” De Tammuz was een heidens idool van wedergeboorte.
Hij werd in de lente ‘geboren’, als het groen de velden kleurde en ‘stierf’ als de zon alles verschroeide. Het rouwen van de Tammuz werd op een wonderlijke wijze gepraktiseerd. Het beeld van Tammuz was hol en bevatte loden ogen. Men stookte een vuur in het beeld, waardoor het lood smolt en in druppels uit de ogen liep. Aldus weende de god. Tijdens die ceremonie aanbad men de afgod die op die manier dus een ‘reactie’ toonde.
Ezechiël 8:16* “Bij de ingang van de tempel van Jahweh, tussen de zuilengang en het altaar, waren ongeveer vijfentwintig mannen. Hun achtersten waren gericht naar de tempel van Jahweh en hun gezichten waren naar het oosten gekeerd. En zij bogen zich tot hun vernietiging neer voor de zon in het oosten.” Hier worden zeer godslasterlijke handelingen beschreven.
Een groep mensen die zich voor de ingang van de tempel neerbuigen voor de zon, met hun achterste uitdagend naar Gods huis gericht (vers 16). Die door het plegen van een seksueel getinte rite (vers 17) een ongehoorde vorm van afgoderij bedrijven. Dat laat weinig aan de verbeelding over en is een bewuste en uiterste vorm van godslastering. Slechts gewijde priesters was het toegestaan de binnenste hof te betreden. Het is dus waarschijnlijk dat deze vijfentwintig mannen zelfs priesters van God waren.

Met het tonen van de gruwelijke zonden die in de tempel gepleegd worden, is het Ezechiël duidelijk geworden dat het oordeel onafwendbaar is. God zendt daarop zes verderfengelen om het vonnis te voltrekken (Ezechiël 9:2). Maar, niet iedereen is verdoemd, want ‘een man met linnen bekleed’ komt nu op. Hij draagt een boekrol. Dat is ‘het gedenkboek van hen die de HERE vrezen.’ Zij, die daarin opgetekend zijn, ontvangen een teken op het voorhoofd (Ezechiël 9:4*). Dat waart ze vrij van het oordeel. De kerkvader Origines zegt hierover:
“Omdat de Wet (die door de joden Thora wordt genoemd) zijn naam begint met de medeklinker Taw, is het een symbool voor hen, die leven volgens de wet. Joden, die in Christus geloven zeggen dat de vorm van de Taw in Oudhebreeuws schrift lijkt op het kruis. Het voorzegt het teken, dat geplaatst zal worden op de voorhoofden van de Christenen.”
De Bijbelkenner zal nu aan De Grote Verdrukking denken. Ook dan worden de grote oordelen Gods voltrokken. Ook daar zullen gelovigen ‘een zegel van de levende God’ ontvangen (Op. 7:2-3), dat hen vrijwaart van de verschrikkingen van het oordeel. Dan klinkt het fatale bevel; Ezechiël 9:5* “Sluit u achter hem aan door de stad en dood! Laat uw oog geen medelijden tonen, noch zult u mededogen laten zien.”

De profeet Ezechiël heeft gruwelijke zonden gezien en weet dat het oordeel onafwendbaar is: “De zonde van het huis van Israël en Juda, die groot was, is tot uitzonderlijke hoogte gestegen. Ja, het land is vol van bloedvergieten en de stad is gevuld met onrechtvaardigheid. Daarom ben Ik er niet. Mijn oog zal geen medelijden tonen, noch zal Ik sparen” (Ezechiël 9:9 en 10). Daarom werd het oordeel aan Jeruzalem voltrokken. Maar…; dit gedeelte van Ezechiel bevat ook een boodschap van hoop. Want de profeet spreekt van rechtvaardigen, “die de mannen van uw (ver)lossing zijn” (Ezechiel 11:15*). In hen blijft de belofte levend dat eens het Messiaans Rijk werkelijkheid zal worden: “Dit zegt de Soeverein Jahweh: Ik zal u zeker bijeenhalen uit de volken en Ik zal u terugbrengen uit de landen waarover u werd verstrooid. Dan zal ik u het land Israël teruggeven” (Ezechiël 11:17*). Wat zullen we hier aan toevoegen. Deze belofte staat als een huis en heden – o wonder - zien we deze profetie langzaam maar zeker in vervulling gaan.

Nadat het oordeel is uitgesproken en de uitvoering in werking gezet, stijgt ‘de glorie van Jahweh op’ (Ezechiël 11:23*) en komt er een einde aan Diens verblijf in Jeruzalem. Zo wordt een oude profetie vervuld; Deuteronomium 31:18 “Doch Ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad, dat zij gedaan hebben; dat zij zich tot andere goden gewend hebben.”
Pas in de Eindtijd, als het Messiaanse Rijk wordt gesticht en de nieuwe tempel gebouwd, keert God terug naar Jeruzalem (Ezechiël 43:1-5). Treurig is het einde van het Sinaïtisch verbond. Voor de overgebleven ballingen rest slechts de herinnering aan het verleden. En als zij aan de oevers van de rivieren van Babylon zaten, dan weenden zij (Psalm 137).
Jeruzalem tergde God en ging daarom ten onder. Maar …; is onze maatschappij zoveel beter?: Abortus en euthanasie (het land is vol van bloedvergieten, Ezechiël 9:9), ongeremde seksuele genotzucht, stuitende morele verwildering als volksvermaak op tv, occultisme, godslastering….
Echter, het tergen van de Almachtige God is geen daad zonder consequenties. Dat doet geen mens ongestraft. Heeft u het zegel van de levende God al ontvangen?

* Grondtekst en citaten uit: Van de Weerd, De Profeet Ezechiël, deel 1 (verkrijgbaar bij Het Zoeklicht)
** Het woord kin’ah (jaloersheid) heeft de rehabilitatie van iemands rechten tot doel. Een betere vertaling zou zijn: het afgodsbeeld dat Gods rechten aantast.