Ezechiël (3) - Het verdriet van God

Gert van de Weerd • 82 - 2006/07 • Uitgave: 6
Schatgraven in de Bijbel
De Profeet Ezechiël (3)
Het verdriet van God


Het is niet eenvoudig om iets te zeggen over het wezen van de Almachtige. Zijn majesteit is hoog boven ons verheven. Daarmee is tevens gezegd dat we de eigenschappen van God niet in woorden kunnen vangen. Toch staat er in Genesis 1:27 geschreven: God schiep de mens naar Zijn beeld. *). Wij zijn dus geschapen met karaktertrekken van God(!) en delen in zekere zin kenmerkende eigenschappen, zoals liefde en verdriet. In het boek Ezechiël komt een heel herkenbare emotie ter sprake. Dat is intens verdriet: Het verdriet van God.

Verdriet wordt zelden uitgemeten in grote woorden. Het wordt beleefd en doorleefd. Je ziet het aan iemand, of je merkt het aan haar of zijn gedrag. Zo is het eerste deel van Ezechiël doordrenkt van een intens Goddelijk verdriet over de ondergang van het volk Israël. Verdriet is een schrijnende wond die overblijft, als een liefdesrelatie beschadigd of verbroken wordt. Dat is ook hier het geval en die liefdesrelatie vinden we beschreven in Ezechiël 16.
De profeet spreekt over de levensloop van een wonderschone jonge vrouw (=Israël). Het verhaal begint bij haar geboorte, die plaatsvond in een vijandige omgeving (vers 3-4). Er staat ook hoe het in Gods ogen had moeten zijn. Daarin zijn ontferming en mededogen kernwoorden (vers 5). De Almachtige ontfermt zich over een ten dode opgeschreven baby (vers 6) en brengt die over in een beschermde omgeving (het land Kanaän, vers 7), waar zij opgroeit tot een mooie jonge vrouw. Dan, in vers 8, verklaart God Zijn liefde aan deze vrouw. Ja, zo staat het er: Toen kwam Ik aan u voorbij en Ik keek u aan. En ziet! De tijd der liefde was aangebroken. **) Het huwelijk wordt voltrokken: Ik ging een eed en een verbond met u aan. **) En vers 8 vervolgt, ontroerend: Toen werd u de Mijne.
God omringt zijn bruid met alles wat ze zich maar kan wensen (vers 9-13) en daarom blijft zij niet onopgemerkt. Haar schoonheid (de roem van Israël) verspreidt zich onder de volken (vers 14). Maar, dan gaat het mis. De bruid keert zich van God af en geeft zich aan andere minnaars (vers 15). En Gods gaven (sieraden, vers 17-18) worden gebruikt om afgodsbeelden van te maken. Israël gaat zelfs zo ver, dat het kinderen aan de afgoden offert (vers 20-21). En daarmee werd een verboden grens overschreden: Wee! Wee u! luidt het woord van de Here HERE (vers 23, NBG). Los van God raakt Israël compleet aan lager wal (vers 24-34). Dan is de maat vol en spreekt de Almachtige het oordeel uit (vers 37-41). Aldus wordt het huwelijk, dat door de daden van vrouwe Israël in feite al kapot was, ook officieel ontbonden. Het resultaat is bekend. Israël ging ten onder tegen Babylon, de tempel werd verbrand en Jeruzalem verwoest. In al die rampspoed blijft er één lichtpuntje over. God belooft Israël dat Hij eens, in de verre toekomst, weer naar zijn volk zal omkijken. Ezechiël 16: 60b**): Dan zal Ik een eeuwigdurend verbond met u grondvesten. En Ezechiël 14:11**): Dan zullen zij Mij tot een volk zijn en Ik …, Ik zal hen tot een God zijn.

Ook uit hoofdstuk 18-20 blijkt dat God groot verdriet heeft over de zondeval van Israël. Toch wordt het (rechtvaardige) oordeel keer op keer uitgesteld en voert liefde tot zijn volk lang de boventoon. Zelfs als het volk Israël zich geheel afkeert van God, blijft Zijn liefde bestaan. Ezechiël 18:23 en 32**): Zal Ik, tot mijn genoegen, welgevallen hebben in de dood van de goddeloze? – Zo spreekt de soevereine Heer: Nee toch? – Veeleer, dat hij zich afkeert van zijn wegen en leeft! En ook: Welnu, waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël? Want Ik vind geen welbehagen in de dood van hen die sterven. Heb daarom berouw en leef!
De climax wordt in Ezechiël 19 neergelegd. Dat is een klaagzang over de ondergang van Israël. Het is het droeve lied over Het verdriet van God. Het begint met een omschrijving van de grootheid van Israël en Juda (vers 2, 3 en 6). Vers 10-11 spreekt vervolgens over de hoge bestemming die voor Gods volk was weggelegd. Want dat volk was (en is) voorbestemd om de scepter van een heerser**) voort te brengen (vers 11). Daarmee verwijst deze tekst naar onze Heer, Jezus Christus. Naar zijn uiteindelijke bestemming als koning van het toekomstige Messiaanse Rijk. Die doelstelling werd toen niet gehaald, want de tak van haar sterkte verdroogde en vuur verteerde het**) (Ezechiël 19:12c). Dat is: Het volk Israël viel in zonde en ging ten onder.

Ook uit Ezechiël 20 blijkt het verdriet van God. Steeds weer dwaalde het volk Israël af. En steeds weer schortte de Almachtige zijn oordeel op, ter wille van zijn Naam en om zijn liefde voor dat volk, vers 17a: Toch rustte mijn oog in medelijden op hen.**)

Het fatale moment breekt aan; het oordeel komt over Israël. En dan lezen we: En gij, mensenkind, zucht als een gebroken man; ja, zucht in hun bijzijn van bittere smart (Ezechiel 21:6, NBG). En in vers 12: Schreeuw het uit en weeklaag. De profeet Ezechiël spreekt met de ‘mond van God’. Dus is het de Almachtige zelf die weeklaagt! Het verdriet van God is zelfs zo groot, dat de profeet een gebroken man moet uitbeelden.
Verdriet om een verbroken liefdesrelatie. Verdriet, omdat God in het diepst van Zijn ziel gekwetst is. Verdriet, omdat Hij in de steek is gelaten; Ezechiël 22:30**): Toen zocht Ik een man onder hen die een muur kon bouwen en zo voor Mij in de bres kon staan ten behoeve van het land, opdat het niet verwoest zou worden. Maar Ik vond er geen. Dat is toch een intrieste uitspraak? En Ezechiël 23:35**) Omdat u Mij vergat en uw vertrouwen in Mij achteloos achter uw rug werpt.

De profeet Ezechiël leert ons God beter te begrijpen. Want wie zal zich niet aangesproken voelen bij een zo intens verdriet? En dat verdriet geldt elk kind van God dat afdwaalt van de weg. Zoals de vader in de gelijkenis van de verloren zoon, kijkt God verlangend uit naar de terugkeer van een zondaar: En toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem …; En als de zondaar tot God komt is het feest: Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert (Lucas 15:7 en 20, NBG).

*) Tselem betekent: gelijkenis, lijken op.
**) De NBG-vertaling schiet tekort. We citeren uit de grondtekst. Bron: Van de Weerd, Bijbelverklaring over De Profeet Ezechiël, deel 1 en 2. Verkrijgbaar bij Het Zoeklicht.