Ezechiël (5) - Als Wachters op de morgen, de morgen, ach… wanneer?

Gert van de Weerd • 82 - 2006/07 • Uitgave: 10
Schatgraven in de Bijbel
De Profeet Ezechiël (5)
Als Wachters op de morgen, de morgen, ach… wanneer?*


Het oude Israël was een theocratie met de Almachtige als hoge koning. God sprak gewoonlijk niet rechtstreeks tot de bewoners van dat rijk maar via zijn profeten. Die spraken op hun beurt de leiders van Israël aan, die in Zijn naam regeerden. Maar, na de verwoesting van Jeruzalem was er geen regering meer die Gods bevelen kon uitvoeren. Het volk Israël was verstrooid over vele landen en daarom veranderde ook het ‘spreken van God’. De Almachtige richtte zich nu niet meer tot een regering, maar sprak door zijn profeten tot elke individuele Israëliet (Ezechiël 18 en 33).

De Wachter van Israël
Met de ondergang van Jeruzalem brak een nieuwe tijd aan en dat tijdperk duurt nog steeds voort. Het eindigt pas als het Messiaanse Rijk wordt uitgeroepen. Het is dan ook geen wonder dat de theologie van Ezechiël ook de basis vormt voor de boodschap die Jezus Christus predikte. Niet de letter, De verzen 2-4 spreken over een stad die bedreigd wordt door het zwaard. Een Wachter is aangesteld om te waarschuwen als het onheil in zicht komt. Uit vers 5 leren we dat die dreiging het verloren gaan van de ziel betreft. Het zwaard vertegenwoordigt dus Gods oordeel; het laatste oordeel. Het leven dat genomen wordt, is dat van een zondaar die des doods schuldig is. De waarschuwing van de Wachter geeft de zondaar een laatste kans om zich te bekeren. Blaast de Wachter echter niet op de bazuin en wordt het volk niet gewaarschuwd (vers 6), dan is de Wachter medeschuldig aan het verloren gaan van die zondaar.

De Wachter, de Rechtvaardige en de Zondaar
Wie is die Wachter? Wel in Ezechiël 33 is dat de profeet en na hem elke dienaar van God, die Zijn woord spreekt. Wij zouden zeggen: de predikant of evangelist! Daarnaast onderscheidt de profeet twee typen stadsbewoners: de zondaar en de rechtvaardige. Daarin staat de zondaar voor iemand, van wie algemeen bekend is dat hij of zij goddeloos leeft. De rechtvaardige is iemand die als zodanig bekend staat. Let wel: De zondaar en de rechtvaardige zijn beiden stadsbewoners. Voor ons dus leden van onze eigen kerk- of geloofsgemeenschap!
Zowel de rechtvaardige als de goddeloze horen de waarschuwing van de Wachter dat het oordeel ophanden is. De goddeloze wordt aangezegd gij zult de dood sterven (vers 8). Ook de rechtvaardige wordt ten oordeel aangesproken.
Dat is verrassend. Wij zouden verwachten dat de rechtvaardige zeker mag zijn van de zaligheid. Maar dat is niet het geval. Hij blijkt niet genoeg te hebben aan zijn eigen gerechtigdheid (vers 12). Hem wordt bevolen zich in te spannen om de zondaar tot bekering te bewegen. Doet hij dat niet, dan is hij medeschuldig aan het sterven van de zondaar, waardoor deze verloren gaat. Die schuld is zwaar, want uit vers 9 blijkt dat de rechtvaardige, die de zondaar wel waarschuwt, aldus zijn ziel redt. Zijn zielenheil is in het geding, ondanks zijn vermeende rechtvaardigheid. Het is of Jezus zelf spreekt: “Zo ook gij, van buiten schijnt gij de mensen wel rechtvaardig, doch van binnen zijt gij vol huichelarij en wetsverachting” (Matteüs 23:28).

Fatalisme en onverschilligheid
Er is een oordeel op handen. De Wachter heeft gesproken, echter de reactie van zijn toehoorders is lauw (vers 10): Aldus spreekt gij: Inderdaad, onze overtredingen en onze zonden zijn op ons. Om die reden zijn wij degenen die wegkwijnen. Hoe zouden we dan leven? Niemand acht zich schuldig. Allen wanen zich rechtvaardig én slachtoffer van het lot – het is de boze maatschappij; of de zonden der vaderen (Ezechiël 18 en 38). Het fatalisme dat Israël toont, doet God in woede uitbarsten: Zeg nu tot hen: Zo waar Ik leef, zo spreekt de Soeverein Jahweh: Ik vind geen behagen in de dood van de goddeloze, maar meer daarin dat de goddeloze zich afkeert van zijn weg, opdat hij leeft. Keer nú om, keer u nu af van uw wegen die verdorven zijn (Ezechiël 33:11). Er is geen sprake van een duister lot, maar van persoonlijke schuld! Het oordeel is wel afwendbaar en de sleutel daarvoor is bekering (Ezechiël 18:23,32). Het is Gods wens dat wij niet verloren gaan. Daarom stelt Hij elk oordeel zo lang mogelijk uit (2 Petrus 3:9). Maar, het wordt nog erger. De rechtvaardige meet zich een verheven status aan: Wanneer Ik tot de rechtvaardige zeg: Tot leven zal hij leven. Echter hij, ja hij vertrouwt op zijn eigen gerechtigheid en doet kwaad, dan zullen al zijn rechtvaardige daden niet herinnerd worden. En voor het kwaad dat hij deed; daarvoor zal hij sterven (Ezechiël 33:13). De rechtvaardige meent dat hij krediet heeft bij God en uitverkoren is. Dat krediet beoordeelt hij als zo groot, dat hij zich permitteert te zondigen. Dat getuigt van minachting voor het wezen van God, alsof men de liefde tot Hem tijdelijk kan opheffen.
Dat is bewuste ‘ontrouw, waarmee hij verraad pleegt’ (Ezechiël 18:24). In Matteüs 12:31 bevestigt Jezus deze profetie: “Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet vergeven worden.” De gevolgen zijn vreselijk. De zondaar is des doods schuldig (Ezechiël 3:20).

Een mooie Preek!
De status van de stadsbewoners (kerkgemeente) is bepaald en het oordeel is niet mals; vers 31: En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te doen en mijn volk zit voor u en (zij) luisteren naar uw woorden.
Echter niemand van hen brengt die in praktijk. Aandachtig horen de ballingen de profeet aan. De toehoorders twijfelen er niet aan dat Ezechiël woorden van God spreekt. Ze komen echter niet verder dan de constatering: Hij heeft het goed gezegd; mooi gesproken. Een dergelijke houding is verschrikkelijk en niet te bevechten. Het is de gesel van de christelijke kerk, want in hoeveel kerken constateren we niet hetzelfde? Welwillende en inschikkelijke toehoorders, die zijn er genoeg – de wanhoop van de ware dienaar Gods. Echter, daders van het woord, die zijn er maar weinig! Spreekt Jezus Christus in die context niet van parels voor de zwijnen (Matteüs 7:6)?
De Wachter heeft gewaarschuwd, helaas zonder resultaat. Treurig klinkt het: Voorwaar, zie toch! U bent voor hen als een liefdeslied, een prachtige stem met zoetgevooisd snarenspel. Want zij horen uw woorden maar brengen die niet in praktijk (Ezechiël 33:32).

Maranatha
Het oordeel komt over de mensheid. Dat staat vast. Dan zal blijken wie de Woorden van God in de wind geslagen heeft; woorden ten leven. Dan zal elkeen weten dat er ‘een profeet onder ons geweest is’ (Ezechiël 33:33). Dat was in die dagen de profeet Ezechiël. Daarna kwam de grote Wachter, Jezus Christus. En een ieder die zijn Woord heden verkondigt, is profeet uit zijn naam!

Ook nu zijn er door God aangestelde Wachters. Het zijn er helaas niet zo veel meer. Maar, u kunt ze eenvoudig herkennen. De ware Wachter ziet in zijn prediking met groot verlangen uit naar de toekomst (Hebreeën 13:14) en bidt hartstochtelijk: Maranatha. Hoort dan Zijn stem! (Psalm 95:7)

Gert van de Weerd

* Psalm 130:6
Teksten uit Ezechiël/Zacharia komen uit de grondtekst. Zie: De Profeet Ezechiël, deel 1/2, van deze schrijver; te verkrijgen bij Het Zoeklicht en de boekhandel. De overige teksten komen uit de NBG-vertaling.