Galgenmaal

Frits Jongboom • 84 - 2008 • Uitgave: 6
Galgenmaal

In de loop van de avond heb ik hem dan eindelijk gevonden. Buiten adem strompel ik de trap op naar een bovenkamer. Jezus ligt aan een lange tafel samen met zijn twaalf leerlingen. Ik verbaas mij erover hoe anders ze zijn dan op de plaatjes in mijn kinderbijbel. Wat is het eigenlijk een apart stelletje bij elkaar. Met een schuin oog bekijk ik de mannen één voor één. Wie van hen zou Judas zijn? Ik ga zitten naast de man met het vriendelijkste gezicht. Ik gok dat het Johannes is, de discipel die Jezus liefheeft. De man reikt naar mijn uitgestoken hand: ‘Aangenaam, Judas is de naam.’ Net op tijd trek ik mijn hand terug.
Op een gegeven moment doet Jezus zijn bovenkleed af en wikkelt hij een linnen doek om. Vanaf een laag kastje pakt hij een kruik met water. Oplettend volgen mijn ogen iedere beweging. Ik moet Jezus proberen te spreken te krijgen voordat het te laat is. Mijn voorzichtige wenken en knipogen blijven echter onopgemerkt. Althans voor Jezus. Drie van de twaalf discipelen hebben mijn zwaaien al beantwoord met een vriendelijk knikken. Gutsend stroomt het water in een waskom. Tot mijn ontsteltenis knielt Jezus naast Judas neer en begint zonder enige aanleiding zijn voeten te wassen. Je kunt een speld horen vallen. Ik kijk er met gemengde gevoelens naar. Waarom wast Jezus de voeten van die verrader? Waarom stuurt hij hem niet meteen weg, voordat er ergere dingen gebeuren? Als Zoon van God weet Jezus toch ook wel wie Judas werkelijk is? Hoopt Jezus misschien, tegen beter weten in, dat Judas zich zal bedenken? De Farizeeën zullen hun financiële bijdrage vast al overgedragen hebben en afgetrokken van hun tienden. Geld in de hand versluiert het verstand. Jezus gaat linksom de kring langs. Na wat oponthoud bij de impulsieve Petrus, die eerst niet en later helemaal gewassen wil worden, staat Jezus voor mij. Langzaam trek ik mijn sandalen uit en leg mijn voeten één voor één in de handen van Jezus, net zoals ik dat jaren daarvoor met mijn hart heb gedaan.
Jezus’ woorden dringen diep tot mij door: “Heb voor elkaar net zoveel liefde als Ik voor jullie heb. Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat jullie mijn discipelen zijn.”
Als ik even later fluisterend over Judas wil beginnen, wuift Jezus mijn onthullingen met een resoluut gebaar weg. “Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen. Ik ben hier om de wil van mijn Vader te doen. Niets meer en niets minder.”

De maaltijd verloopt zoals gepland. De wijn vloeit rijkelijk en de matzes worden veelvuldig in de groenteschotel gedoopt. Na ongeveer een uur smakelijk te hebben gegeten, vraagt Jezus om stilte. In zijn handen rust één van de matzes. Het geroezemoes verstomt langzaam. Onder het uitspreken van de zegen breekt Jezus het brood voorzichtig in meerdere stukken en deelt ze uit. De discipelen kijken hem verwonderd aan. Ik hoor de overbekende woorden klinken. “Neemt, eet, dit is mijn lichaam.” Is Jezus echt van plan om met deze mensen avondmaal te vieren? Met Judas die hem zal verraden, met Petrus die hem in de steek zal laten en met Johannes die in slaap valt tijdens het bidden…?
Na het uitdelen van de matzes, vult Jezus de beker die voor Hem staat met wijn: “Drink hieruit, dit is mijn bloed. Het zal vloeien om vergeving van de zonden te bewerken.” Jezus geeft de beker door aan degene die naast hem zit. Met afschuw realiseer ik mij dat Judas nog steeds naast mij zit en dat de beker eerst langs hem moet gaan om bij mij te komen. Mijn maag draait zich om. Zal Judas zo wijs zijn om de beker over te slaan? Paulus geeft aan dat wie op onwaardige wijze de beker drinkt Gods oordeel over zich haalt. Wat zou Paulus bedoeld hebben met ‘onwaardig’?
Het is blijkbaar niet wat ik eronder versta, want Jezus grijpt niet in als Judas de beker naar zijn mond brengt. Met trillende handen en afgewende ogen neem ik de beker een paar tellen later over. Voordat de rand mijn mond raakt, heb ik hem gauw een kwartslag gedraaid.
Na de maaltijd zingen we een lied met elkaar. Ineens springen de tranen in mijn ogen van heimwee naar huis. Natuurlijk is het zingen thuis anders dan wanneer Jezus zelf meezingt, maar toch. Ik mis de stemmen van mijn kinderen en mijn vrouw. Soms zingen we om snel van tafel te kunnen. Andere keren stijgen de woorden op als een lofoffer. Hoe lang zal het nog duren voordat ik het gezang van mijn dierbaren weer zal horen? Veel tijd heb ik niet om erover na te denken. Jezus gebaart om op te staan, het is de hoogste tijd. Met een stevige pas lopen we achter elkaar richting de deur. Net voor het naar buiten gaan, neemt Jezus mij even apart: “Je had moeite met het pesachmaal hè?” Ik knik: “Ik miste de eerbiedigheid en het zelfonderzoek. Er gingen nu mensen aan die dat bij mij in de kerk niet mogen.”
Jezus glimlacht: “Brood en wijn zijn juist bedoeld voor mensen die het niet zo goed met zichzelf getroffen hebben. Voor mensen die het nodig hebben om te weten dat Mijn vergeving volkomen is. Zij die niet ziek zijn, zitten niet op een dokter te wachten. Denk daar maar eens over na als je de volgende keer in Mijn gemeente het brood breekt en de wijn schenkt.” Ik slik en stap achter Jezus aan de drempel over naar buiten.

Frits Jongboom

Fragment uit: Broodnodig