Geen woorden zonder daden

Arthur W. Pink / vert. Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 16
‘En weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden.’
Jakobus 1:22


Wij voelen diepe, diepe dankbaarheid, telkens wanneer de Heilige Geest het verstand van een mens verlicht, de nevel der dwaling doet optrekken en die mens doet staan in de Waarheid. Maar onderrichten is pas het begin. Immers: de Heilige Schrift is niet alleen nuttig om te ‘onderrichten’, maar ook om ‘te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid’ (2 Tim. 3:16). Let op de volgorde: voordat we opgevoed kunnen worden in de gerechtigheid, gaat God dingen in ons leven weerleggen en het is onze taak die te verbeteren. Voordat wij tot bekering kwamen, was alles in ons leven verkeerd: het was gewijd aan onszelf en niet aan de Here God. Daarom is de voornaamste plicht van een pas bekeerde om ijverig de Schrift te onderzoeken teneinde te weten wat God behaagt en wat Hem mishaagt, wat God gebiedt en wat Hij verbiedt.
Als u waarlijk bekeerd bent, is het uw eerste zorg om uw leven thuis, in de kerk en in de wereld, tot in bijzonderheden zo te veranderen dat het God behaagt. Uw leidraad hierbij zal zijn: ‘Houdt op kwaad te doen; leert goed te doen’ (Jes. 1:16-17); ‘Wijk van het kwade en doe het goede’ (Ps. 34:14). Want voordat er opgebouwd kan worden, moet er afgebroken worden. U moet van uzelf ontledigd worden voordat de Geest u kan vervullen. Om ruimte te scheppen voor gezonde leer moet er eerst afgeleerd worden. En er moet een haat jegens het kwaad zijn voordat er liefde is voor het goede (Amos 5:15).
Naarmate de jonge christen de Heilige Schrift op praktische wijze gebruikt, door zijn gedachten, verlangens en handelingen te schikken naar Gods waarschuwingen, bemoedigingen en voorschriften, zal hij zich meer en meer verheugen in Diens zegen op zijn leven. God neemt nota van ons gedrag en op Zijn tijd maakt Hij Zijn misnoegen over onze zonden alsmede Zijn welbehagen in een rechtvaardige wandel kenbaar, door ons zodanige voorspoed te schenken dat het zowel ons als Zijn eer ten goede komt. In het houden van de verordeningen des Heren ‘ligt rijke beloning’ (Ps. 19:12) ‘in heden en toekomst’ (1 Tim. 4:8). Maar door ons zorgeloze en ongehoorzame gedrag, derven velen van ons de zegen van de Heer, op alle terreinen van ons leven. De Heer zegt: ‘Och, dat gij naar mijn geboden luisterdet’ (Jes. 48:18).
Ronduit tragisch is dat veel pas bekeerden Gods Woord niet ijverig bestuderen, allesbehalve dat! In plaats van het ene noodzakelijke te doen om de goddelijke wil voor hun leven te ontdekken, houdt menigeen zich bezig met een ‘persoonlijk werk’ of een of andere vorm van christelijke ‘bediening’ terwijl hun eigen leven vol dingen blijft die God mishagen. De aanwezigheid van die onaangename dingen belemmert Gods zegen op heel hun leven en voor hen is het woord: ‘Uw zonden houden het goede van u terug’ (Jer. 5:25). Gods Woord aan Zijn volk is: ‘Blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven’ (Fil. 2:12). Maar waar vinden we vandaag de dag ‘vrees en beven’? In plaats daarvan struikelen we over gevoel van eigenwaarde, zelfvertrouwen, grootspraak en vleselijke zorgeloosheid! Anderen storten zich helemaal op de studie van de christelijke doctrine, maar verliezen uit het oog dat de leer der Schrift geen bouwwerk van intellectuele stellingen is, doch ‘de leer der godsvrucht’ (1 Tim. 6:3). De ‘doctrine’ of ‘leer’ van Gods Heilige Woord is niet gegeven om onze hersenen te trainen, maar om ons leven te kunnen inrichten, ‘om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken’ (Titus 2:10). Dit is echter alleen mogelijk door bestendig het Woord te lezen met dat ene doel voor ogen: te ontdekken wat de Here gebiedt; door het gelezene dikwijls te overdenken en door vurig te bidden om Gods genade teneinde in staat gesteld te worden ook daadwerkelijk te gehoorzamen. Als de pas bekeerde niet meteen de gewoonte vormt om het pad van praktische gehoorzaamheid aan God te bewandelen, dan zal de Here Zijn oor niet neigen als hij bidt! Johannes geeft een belangrijke voorwaarde waar wij steeds acht op moeten slaan, willen wij onze verzoeken bij God aanvaardbaar maken: ‘[...] en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij Zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor Zijn aangezicht’ (1 Joh. 3:22). Maar als wij ons niet onderwerpen aan Gods heilige verordeningen en onze eigen neigingen volgen, zal van ons gezegd worden: ‘maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort’ (Jes. 59:2). De ernst van deze woorden is onbeschrijfelijk. O, wat maakt het een verschil als wij uit ervaring weten wat het is om toegang te hebben tot God!
Niet alleen reduceert de jonge christen Рdoor een koers van zelfbehagen te volgen Рzijn gebeden tot holle klanken, maar God zal zijn overtreding met de roede bezoeken en alles in zijn leven gaat verkeerd. Dat is ̩̩n van de redenen waarom menig christen evenzeer lijdt als de arme wereldling: God is ontevreden over zijn wegen en staat hem niet krachtig bij, omdat zijn hart niet volkomen naar Hem uitgaat (2 Kron. 16:9).
Maar er is een remedie. Die bestaat uit een verbroken en verbrijzeld hart voor de Here, diep berouw, een belijdenis van onze zonden waarbij we onszelf niet ontzien, het vaste besluit om ons leven te veranderen; en dan (en niet eerder) het geloof dat rekent op Gods vergiffenis en een geduldige verwachting dat Hij in ons bestaan wonderen zal werken, als wij ons heden volkomen overgeven aan Hem.

Arthur W. Pink
vert. Herman de Heus