Geheimenissen van het koninkrijk der hemelen (4)

Henk Schouten • 82 - 2006/07 • Uitgave: 10
In Matteüs 13:31,32 lezen we de gelijkenis van het mosterdzaadje. Op het oog een makkelijk te begrijpen gelijkenis.
Het kleinste zaadje groeit uit tot de grootste boom. Zo zal het evangelie, als nietigheid en onaanzienlijkheid begonnen, uiteindelijk heel de wereld omvatten. Een successtory dus. We zullen zien dat op die uitleg wel wat valt af te dingen.
Het mosterdzaadje levert normaliter een struik op van hooguit een paar meter hoogte. Wanneer hier sprake is van een ‘boom’ dan is er iets gebeurd dat tegen de natuur van het mosterdzaadje ingaat. En laten we beseffen dat de Here God alles naar zijn aard geschapen heeft. Is de aard van de boom nu naar de aard van het mosterdzaadje? Dat is zeer de vraag en ons antwoord is ontkennend. Nee, de uit het mosterdzaadje gegroeide boom is niet naar de aard van het mosterdzaadje.
Het zwarte mosterdzaad in Israël is vijfmaal zo klein als de witte korrels bij ons. Deze kleinheid, nietigheid wordt door de Here Jezus gebruikt als beeld van het geloof, dat bergen verzetten kan.
Het mosterdzaad, het geloof, kan dus bergen verzetten. Het geloof in Christus is niet bedoeld om grootheid te etaleren, is niet bedoeld om met pracht en praal te pronken.
Het geloof is bedoeld om bomen uit te rukken, de kracht daartoe hoeft niet groter te zijn dan een mosterdzaadje.
Heeft de gemeente zich naar Gods bedoeling ontwikkeld? De Here Jezus klaagt: “Doch de zoon des mensen als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op aarde?” In Openbaring 3:20 lezen we van Laodicea, wat voor geloof heeft die kerk? Alles wat mooi en prachtig is, alles wat begeerlijk is en het vlees aangenaam koestert, vinden we in die kerk, maar Jezus staat buiten, voor Hem geen plaats. De hang naar grootheid, naar pracht en praal heeft de geloofsopdracht en de geloofskracht verdoezeld en tenslotte wordt Christus uitgebannen. Er is een prachtige boom, maar waar is Christus?
Ik ben bang dat we in een tijd leven waar we deze dingen voor onze ogen zien gebeuren. Pracht, praal en niet alleen meer in de rijkversierde kerk van Rome, waar goud, kunst en pracht altijd ruim voorradig waren. Succes is voor veel protestanten ook maat en norm geworden voor geloof, de macht van het getal veelal synoniem voor zegen.
Dat is wel heel anders dan in de tijd van de apostelen, zij waren het afschraapsel van de wereld, ze werden vervolgd, gegeseld en gedood. Pas in de tijd van Constantijn, in de vierde eeuw werd dit anders. Rome doopte soms 12.000 bekeerlingen per jaar, vrouwen en kinderen niet meegerekend.
Elke dopeling kreeg 20 goudstukken en een wit kleed. De motieven zijn dan beslist bedenkelijk.
De boom groeide, de vogels vlogen in.
In de eerste gelijkenis kwamen we de vogels al tegen en daar deden ze onaangenaam werk, ze pikten het zaad op. Wie heeft er belang bij, dat het zaad wordt opgepikt en weggewerkt? We herkennen daarin het werk van de boze, Gods tegenstander, satan. In de eerste gelijkenis kwamen de vogels en vlogen weer weg. Hier blijven ze zitten en nestelen ze zich, ze komen wonen in de kerk.

We herkennen dezelfde dingen in Openbaring 2 en 3 bij de rondzendbrieven. In de eerste gemeente, Efeze, zendt satan zijn apostelen, in de gemeente Pergamum zien we dat satan zijn troon heeft opgericht. Ging het in Efeze nog om het geloof van de enkeling, in Pergamum blijkt de infectie heel de gemeente aan te gaan.
In Daniël 4:21,22 lezen we ook van een boom waar de vogels hun nestjes bouwen, we zien Babel en Nebukadnezar.
Die boom wordt omgehakt. Op Gods tijd zullen de ware gelovigen van de aarde worden opgenomen, zij zullen het hemels Vaderhuis mogen binnengaan. Op aarde blijft niets anders over dan een boom, een Babylon waar duivels wonen, onreine geesten en verfoeid gevogelte (Op. 18:2). Er zal een christendom achterblijven, zoals beschreven in het briefje aan Laodicea. We zullen in die achtergebleven kerk van alles aantreffen. Goud, zilver, purper, alles wat heerlijk en lekker is en het vlees kietelt, maar de geur van Christus zal niet gevonden worden. Hij staat buiten de deur van de kerk. We zien vandaag hoe een ‘christelijke’ wereld wil meetellen met de seculiere wereld. In die seculiere wereld mag de ‘christelijke’ kerk meetellen, als ze maar niet van Christus spreekt, niet wijst op zonde en verkondigt dat het geloof in de Here Jezus de enige weg tot behoud is. Het christendom mag meetellen, groot zijn, mits ze de deur voor haar hoofdbewoner, onze Heiland zelf, maar gesloten houdt. Die boom zal straks omgehouwen worden.

Veel uitleggers vertellen graag dat deze gelijkenis betekent, dat het rijk van God tot het einde der aarde verspreid zal worden en heel de wereld ‘christelijk’ zal worden. Men laat willens en wetens de lijn los die de Heer zelf in de gelijkenissen aanreikt. We zien al direct dat 75% van het zaad als verloren moet worden beschouwd. De tweede gelijkenis laat zien dat er ook onkruid opgroeit te midden van het goede zaad. Straks, in de vierde gelijkenis, zien we nog meer kwade invloed en verderf in de vorm van het zuurdesem.
De Here Jezus roept ons op geloof te hebben als een mosterdzaad, maar ook zegt Hij: “Doch de Zoon des mensen als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op aarde?”
Het Christendom is tot een onnatuurlijke en abnormale boom geworden, vreemd aan de aard van het oorspronkelijke zaad. Een wereldbekering komt er niet. Wel een valse profeet en een antichrist en een valse kerk, want Christus staat buiten. De Here Jezus heeft gezegd: “In de wereld lijdt gij verdrukking.” Het ware geloof is geen formule tot succes, geen weg van grootheid, pracht en heerlijkheid.

Laten we terugkeren tot het evangelie van geloof als een mosterdzaad. Laten we eenvoudig geloven wat Gods woord ons leert en laten we Jezus volgen en gehoorzaam zijn. Dan hebben we geloof dat bergen kan verzetten, bomen kan uitrukken.

Henk Schouten