Geloof & Rede - De woordenwisseling

dr. Arie van der Rijst • 81 - 2005/06 • Uitgave: 17
Geloof & Rede



De woordenwisseling




Velen zullen het met me eens zijn dat het christendom in zijn wortels niet systematisch is. De vier evangeliën in de Bijbel bestaan uit parabels en verhalen van en over Jezus. Deze bereiken een hoogtepunt in Zijn dood en verrijzenis. De Griekse kerkvaders hebben gedurende de concilies van Nicea, Efeze en Chalcedon een paar pogingen tot systematisering ondernomen en enige dogma’s geformuleerd. Maar de grote beweging naar systematisering heeft pas in de middeleeuwen, in de twaalfde en dertiende eeuw, plaats gevonden. Dat was een tijd van intense en koortsachtige intellectuele arbeid. De theologen van de middeleeuwse universiteiten probeerden orde en samenhang in zowel de Schrift als in de geschriften van de traditie te brengen. Het doel was een volledig en systematisch overzicht te geven van de christelijke boodschap.

In het begin van deze periode heeft er een belangrijke woordenwisseling plaatsgevonden tussen enerzijds een briljant filosoof, Petrus Abelardus (1079-1142), en anderzijds een vurig, compromisloos mysticus, Bernardus van Clairvaux (1090-1153). Abelardus was overtuigd van de enorme kracht van de menselijke rede en bewonderde de Griekse filosofen. Gezien vanuit onze tijd waren de intenties van Abelardus prijzenswaardig. Hij zocht naar een rationele basis voor het christendom.

Maar voor Bernardus, die opgeleid was in een monastieke traditie, lag dit anders. Voor Bernardus betekende theologie: ‘meditatie en gebed’ en beroofde Abelardus, met zijn niets ontziend rationalisme, het christendom van zijn mysteries. Bernardus schrijft in een geschrift tegen Abelardus: ‘Abelardus gelooft dat als hij door een stuk glas kijkt, hij niets vertekend ziet, maar dat hij alles ziet van aangezicht tot aangezicht. Maar God is, zoals de Griekse kerkvaders zo goed gezien hebben, een mysterie dat boven denkbeelden en rede verheven is’. Bernardus is van mening dat ‘Wie tot God nadert, alle rationalisatie achter zich moet laten en een woordeloze stilte betreedt, want niemand heeft ooit God gezien’. God omschrijven, God in categorieën en formules stoppen, God in een conceptioneel kader zetten, zoals Abelardus doet, doet op een ongeoorloofde wijze tekort aan God.

Dat is in het bijzonder het geval wanneer men over het mysterie der mysteries, de Drie-eenheid, spreekt. Voor Bernardus is de liefde van God voor de mensen en de wederliefde van een mens tot God, het hart van het religieuze denken. De liefde zoekt niet zichzelf, maar de ander.

Deze grondregel is geen bijkomende eigenschap van God, maar Zijn wezen, stelt Bernardus. In de liefde moet de Godsvervreemding wijken voor de Godsnabijheid. Zo keert de mens terug tot zijn Oorsprong en zijn Verlosser, in verwondering over het heilsgeheim dat God hem in Christus geschonken heeft. Is het verwonderlijk dat het Hooglied zo’n belangrijke plaats in het denken van Bernardus inneemt en dat zijn lijfspreuk is: ‘Christus de gekruisigde leren kennen en liefhebben’.

In onze hedendaagse rationele en individualistische maatschappij, waar God steeds meer op rationele gronden ontkend of naar de marge geredeneerd wordt en de mens de maatstaf van alle dingen is, kunnen we veel van deze middeleeuwse mysticus leren.



Dr. Arie van der Rijst