Gered van... maar ook gered tot...

dr. A.W. Tozer / vert. Herman de Heus • 80 - 2004/05 • Uitgave: 24
Gered van...

...maar ook gered tot...




De kerk bevindt zich tegenwoordig in een moeilijk parket. Ze heeft gelijk en ze heeft toch óók ongelijk. En deze vreemde situatie is door één klein voorzetsel ontstaan.

Als we de Bijbel laten beslissen wat juist of onjuist is, dan is de geloofsovertuiging van de evangelischen juist, daar kan geen twijfel over bestaan. Zelfs de scepticus H.L. Mencken zei: "Als de Bijbel waar is, dan hebben de fundamentalisten gelijk." Hij hield de Bijbel niet eens voor waar, maar hij was scherpzinnig genoeg om te zien dat de ‘fundamentalisten’ dezelfde grondbeginselen verkondigen als de Bijbel.

De fout die wij maken terwijl we toch gelijk hebben is dat we te veel nadruk leggen op dat ene kleine voorzetsel "van" in verhouding tot het andere voorzetsel "tot". Een generatie lang hebben wij ons aan de letter gehouden, maar tegelijkertijd zijn wij in de geest van de waarheid afgedwaald. Wij waren zozeer in beslag genomen door "gered van" dat we vergaten te denken aan "gered tot".

Hoe deze twee begrippen zich moeten verhouden tot elkaar is door Paulus uiteengezet in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen: "Gij hebt u van de afgoden tot God bekeerd om den levenden en waarachtigen God te dienen en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten."

De christen is verlost van zijn vroegere zonden. Daar heeft hij eenvoudig niets meer mee te maken, ze zijn vergeten zoals de nacht vergeten is bij het aanbreken van de dag. De christen is ook gered van de toekomende toorn. Daar heeft hij óók niets meer mee te maken. Het is iets dat bestaat, maar niet voor hèm. Zonde en toorn staan met elkaar in verband: wordt de zonde weggeschrapt, dan óók de toorn. Die negatieve zaken behoren tot het verleden.



Wij zijn niet geroepen om ons bezig te houden met dingen die er niet meer zijn. We zijn geroepen tot dingen die in werkelijkheid bestaan, dus tot positieve dingen. En het zal een weldaad zijn voor onze ziel als we ons daar in verdiepen. Want geestelijk leven kan nooit met negatieve dingen worden gevoed. Wie altijd maar weer herhaalt hoe slecht hij geweest is voordat hij zich bekeerde, is bezig achterom te kijken. En dat is niet de manier om vooruit te komen.

De christen heeft alleen maar te maken met wat hij nochtans is. Een enkele keer mag hij, zoals ook Paulus wel eens deed, zich met schaamte zijn vroegere leven herinneren, maar hij mag zich daar niet blind op staren. Wij moeten onze blik voortdurend op God richten en op de heerlijkheid die ons zal worden geopenbaard.



Tussen datgene waarvan we gered zijn en datgene waartoe we zijn gered bestaat hetzelfde verband als tussen een ernstige ziekte en een nieuwe gezondheid. De dokter heeft met allebei te maken. Hij helpt ons van de ziekte af en hij herstelt onze gezondheid. Zodra de ernstige ziekte is genezen zullen we er niet meer aan denken. De gedachte eraan raakt hoe langer hoe meer op de achtergrond. Wie zo gelukkig is dat hij helemaal is genezen, wil graag zijn krachten weer gaan gebruiken voor iets waarmee hij anderen kan dienen.

Toch zijn er velen, die zich zó door hun ziekte laten beheersen, dat ze zich nog altijd invaliden blijven gevoelen, al zijn ze al lang genezen. Ze zijn hersteld, dat is niet te ontkennen. Ze weten alleen niet waartoe. Kunt u zich een groep van zulke stakkers voorstellen, die elke zondag getuigen en zingen van hun vroegere ziekte? Dan hebt u een goed beeld van veel christelijke samenkomsten van tegenwoordig.

Vergeten is een kunst. En elke christen behoort daarin bedreven te zijn. Het is noodzakelijk de dingen die achter ons liggen te vergeten, anders zullen we altijd kinderen blijven in Christus. Als we er niet op durven vertrouwen dat God krachtig met ons verleden heeft afgerekend, dan kunnen we ons wel opnieuw bekeren en alles nog eens over doen. Vijftig jaar lang treuren over onze zonden kan onze schuld niet uitwissen. Maar als God die zonden heeft vergeven en ons heeft gereinigd, dan zullen we ook moeten aannemen, dat dit werkelijk is gebeurd en we zullen geen tijd meer mogen verspillen met vruchteloos gelamenteer.



God zij dank worden wij, nadat onze zonden vergeven zijn, niet in een soort luchtledige achtergelaten. Verre van dat! In de leegte, die ontstaat na het wegvallen van onze zonden en mislukkingen, stroomt de gezegende Geest van God, die ons allerlei nieuwe dingen schenkt. Nieuw leven, nieuwe hoop, nieuwe vreugden, nieuwe belangstelling, een nieuwe zinvolle taak en, wat het beste van alles is, een nieuw doel waarnaar we onze ziel kunnen richten, een nieuw visioen waarnaar we met verrukte ogen mogen opzien. God doet de heroverde tuin bloeien. En we mogen er in de koelte van de dag onbevreesd met Hem wandelen en verkeren. Hier is nu de oorzaak van de zwakte waaraan zo menig christen lijdt. We hebben niet geleerd waar we de nadruk op moeten leggen. Om het nauwkeuriger te zeggen: we hebben het nooit begrepen dat we gered ijn om God te kennen, om op een nieuwe wijze in Zijn wondervolle tegenwoordigheid te treden en daar voor eeuwig te blijven.

We zijn geroepen tot een eeuwig verzonken zijn in God. De drieënige God is met al Zijn majesteit en verborgenheid de onze en wij zijn de zijnen. Een eeuwigheid zal nog niet lang genoeg zijn om te doorgronden hoe goed, hoe heilig en hoe waar Hij is.

In de hemel wordt Hij dag en nacht in vervoering verheerlijkt. Laten we dan hier op aarde beginnen Hem te aanbidden zoals we het eenmaal in de hemel zullen mogen doen.



A.W. Tozer

Vertaling: Herman de Heus