God bewoont een ontoegankelijk licht

dr. Arie van der Rijst • 80 - 2004/05 • Uitgave: 25
God bewoont een ontoegankelijk licht



In 1 Tim.6:16 wordt ons meegedeeld dat God ‘een ontoegankelijk licht bewoont, dat geen der mensen gezien heeft of zien kan.’ Gaat het hier om wat de natuurwetenschapper ‘licht’ noemt of gaat het om iets anders. In Dan. 2:22 lezen we dat Daniël Nebukadnezar meedeelt dat ‘het licht bij God woont.’ Maar wat wordt er precies met ‘licht’ bedoeld? Christenen uit het begin van onze jaartelling maakten toen nog nauwelijks onderscheid in theologisch denken en denken over, de door God geschapen werkelijkheid, de natuur. Kerkvaders, als Augustinus, richtten zich geheel op de bijbelse betekenis van dit soort mededelingen. Voor Augustinus was God niet alleen de ‘onvoorstelbare’, die zich aan Mozes en het volk Israël bekend gemaakt heeft als ‘Ik ben, die Ik ben’, maar ook de ‘voorstelbare’, de God van Abraham, Isaak en Jacob, de God die in Christus in de wereld gekomen is en dicht bij ons, in ons hart wil wonen. Augustinus was van mening dat alle denken, ook het natuurwetenschappelijk denken, op God en de zaligheid van de mens gericht moest zijn. Alle denken dat niet op God of onze zaligheid gericht was, had volgens Augustinus hoogmoed tot uitgangspunt en was volgens hem verwerpelijk. Augustinus was geheel gefocust op God en Christus. Hij laafde zich aan psalmteksten als Ps 27: 1 ‘De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? En Ps 36:10 ‘Want bij U is de bron des levens, in uw licht zien wij het licht. In dit verband moeten we ook noemen Ps 43:3 ‘Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden. In Joh.8:12 zegt Jezus zelf: ‘Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.’ Augustinus zocht niet naar een natuurlijke verklaring van het verschijnsel ‘licht’, hij zocht naar de Waarheid die in God is.

In de middeleeuwen heeft de wetenschapper en geestelijke Grosseteste, die van 1214 tot 1217 kanselier van de universiteit van Oxford is geweest, een lichttheorie opgebouwd. Grosseteste heeft getracht een brug te slaan tussen het ‘natuurlijk licht’ en God. Hij heeft zich hierbij laten inspireren door een studie van de Arabische geleerde Alhazen, die van 965 tot1038 leefde. Grosseteste was van mening dat God het licht bij uitstek was. Hij stelde dat het ‘natuurlijk licht’, het licht zoals wij dit dagelijks waarnemen, de grondslag is van de ruimtelijke afmeting van de dingen die we zien, van de zichtbare dingen. De menselijke ziel is, volgens Grosseteste, een licht van een hogere volmaaktheid dan het ‘natuurlijk licht’. Tevens was Grosseteste van mening dat alle kennis een afstraling is van het licht van ‘de hoogste waarheid’, die in God is.

Tussen 1270 en 1273 heeft de geestelijke Witelo, toen hij aan het pauselijke hof verbleef, een studie over het licht gemaakt. Ook Witelo is sterk beïnvloed door de Arabische filosoof Alhazen. Witelo was van mening dat al het zijn als licht gedefinieerd kon worden. De eerste van alle substanties is licht. Daarom nemen alle overige wezens deel aan de natuur van het licht. In alle levenden is het licht het principe van beweging en van leven. De lichttheorieën van Alhazen en Grosseteste en later die van Witelo, hebben tot gevolg gehad dat er reeds vanaf de dertiende eeuw veel interesse voor natuurwetenschappelijk onderzoek, speciaal voor het verschijnsel licht, aan de universiteit van Oxford was.

In navolging van de wetenschappers op het vaste land van Europa, ging men in Oxford ook steeds meer de natuur bestuderen ‘zonder het Boek’, zonder de Bijbel. Een gevolg hiervan was, dat reeds in het begin van de veertiende eeuw, de ‘wetenschap zonder de Bijbel’ zo’n grote invloed had gekregen dat de regenboog niet meer aan de hemel stond als symbool van verzoening met God na de zondvloed maar als een optische wet gezien werd. We zien dat van die tijd af natuurwetenschappelijke verklaringen de bijbelse symbolen gaan verdringen.

Licht wordt thans niet meer als de eerste substantie gezien. Moderne wetenschappers gaan er van uit dat alle materie in onze geschapen werkelijkheid tot de basisvorm ‘energie’ terug te brengen is.



De vraag stellen of God in natuurwetenschappelijke zin ‘licht’ is, is mijns inziens een zinloze vraag. De mens kan zich God niet voorstellen. God is van buiten onze werkelijkheid. Een werkelijkheid die door Hem geschapen is. We moeten ons ook realiseren dat ‘de tijd’ en het tijdsbegrip bij onze geschapen werkelijkheid behoort. God staat hierboven. Hij heeft dit allemaal gemaakt. God is een God van ver weg én van dichtbij. En in Jezus Christus is Hij ons zozeer nabij gekomen. Hij is de God die ons nabij wil zijn in goede en kwade dagen. Hij wil voor ieder mens zowel een licht op hun pad als een schuilplaats zijn.



dr. Arie van der Rijst