GO’EL – de ‘Losser’

Gieneke van Veen-Vrolijk • 82 - 2006/07 • Uitgave: 16
In het Bijbelse taalgebruik komt het oudtestamentische begrip ‘losser’ voor, dat ons ook nu veel te zeggen heeft. Het gaat om het Hebreeuwse woord ‘go’el’ (uitspraak: goël): losser, verlosser, vrijkoper, bevrijder, hersteller. Dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘ga-al’: lossen, verlossen, loskopen, herstellen, terugwinnen, terugkopen, vrijkopen/zetten, bevrijden.

Genoemde begrippen kwamen in het oude Israël voor op het gebied van het sociale, burgerlijke leven en op godsdienstig gebied met betrekking tot Gods heilshandelen.



De ‘go’el’/losser trad op ter verdediging, bescherming, herstel, verlossing, vrijkoping. Hij was als ‘go’el’ de ‘de terugwinnende, vrijmakende, loskopende’ voor hulpbehoeftigen.

De Tora bepaalde dat familiebezit moest worden teruggekocht (Lev. 25:24-25) door een verwante ‘go’el’/losser. Zo trad Boaz op als ‘go’el’ voor Ruth en Naomi (Ruth 4:9-10). En we lezen dat Jeremia het veld van zijn oom Hanameël loste/terugkocht (Jer. 32:6-8). Deze plicht tot terug-, vrijkopen gold in het bijzonder wanneer iemand zichzelf als slaaf had moeten verkopen; zijn verwant moest dan als ‘go’el’/losser optreden om hem vrij te kopen (Lev. 25:48). Het vrijmakend en terugwinnende optreden van de ‘go’el’/losser hield altijd bereidheid om te verlossen en bovenal offervaardigheid in.

De ‘go’el’/losser trad ook op als helper en rechtverschaffende verdediger. Job wist dit met zekerheid en riep in diepste nood: “ … ik weet dat mijn Go’el/verlosser/vrijmaker leeft…” (Job 19:25).



In het bijzonder stelt de Here God Zichzelf voor als ‘Go’el’/verlosser van Zijn volk. Hij is de ‘Go’el’/bevrijder/loskoper die Israël uit de slavernij met uitgestrekte arm los-/vrijmaakte (Ex. 6:5c; 15:13). Daarom jubelde Mozes met Israël: “U leidde in/door Uw liefde dit volk dat U vrijkocht/verloste …” Eeuwen later herstelde Hij hen uit de ballingschap en was in alle nood de ‘Go’el’/vrijmaker/verlosser. Wanneer Israël dat vergat gedachten zij in nood toch altijd weer “dat God hun Rots was…hun Go’el’/verlosser.” (Ps. 78:35).

Herhaaldelijk zegt Jesaja tot Israël dat God hun ‘Go’el’/verlosser is: “Vrees niet …Ik help u, spreekt de HERE, uw ‘Go’el’/vrijmaker is de Heilige Israëls.” (Jes. 41:14; 44:6; 49:26; 54:5). Dit geldt nog steeds, Hij zal Zijn belofte aan Zijn oogappel vervullen. Zoals Hij Israël als ‘Go’el’/uitredder zal helpen, wil Hij dat ook ons doen.



Als kinderen Gods mogen wij Mozes’ loflied voor onze ‘Go’el’/verlosser meezingen: “U maakte vrij/kocht terug…” Maar dit bepaalt ook ons bij de noodzaak Gods uitredding nooit te vergeten. De Here Jezus offerde Zichzelf als ‘Go’el’/Losser/vrijkoper en betaalde in plaatsvervangend zoenoffer “…het kostbare bloed …” (1 Petr. 1:18,19). Als ‘Go’el’/Loskoper betaalde Hij die onuitsprekelijke losprijs om ons te bevrijden uit satans slavernij en zondeschuld: “…u bent duur gekocht…” (1Kor. 6:20).



Dankbaar bidden wij: “Laten de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart aangenaam zijn voor Uw aangezicht, HERE, mijn Rots en mijn ‘Go’el’/Verlosser.” (Ps. 19:15).

“…Ik weet dat mijn ‘Go’el’ leeft…!”



Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk