GOEL de Losser
In het Bijbelse taalgebruik komt het oudtestamentische begrip losser voor, dat ons ook nu veel te zeggen heeft. Het gaat om het Hebreeuwse woord goel (uitspraak: goël): losser, verlosser, vrijkoper, bevrijder, hersteller. Dit woord is afgeleid van het werkwoord ga-al: lossen, verlossen, loskopen, herstellen, terugwinnen, terugkopen, vrijkopen/zetten, bevrijden.
Genoemde begrippen kwamen in het oude Israël voor op het gebied van het sociale, burgerlijke leven en op godsdienstig gebied met betrekking tot Gods heilshandelen.
De goel/losser trad op ter verdediging, bescherming, herstel, verlossing, vrijkoping. Hij was als goel de de terugwinnende, vrijmakende, loskopende voor hulpbehoeftigen.
De Tora bepaalde dat familiebezit moest worden teruggekocht (Lev. 25:24-25) door een verwante goel/losser. Zo trad Boaz op als goel voor Ruth en Naomi (Ruth 4:9-10). En we lezen dat Jeremia het veld van zijn oom Hanameël loste/terugkocht (Jer. 32:6-8). Deze plicht tot terug-, vrijkopen gold in het bijzonder wanneer iemand zichzelf als slaaf had moeten verkopen; zijn verwant moest dan als goel/losser optreden om hem vrij te kopen (Lev. 25:48). Het vrijmakend en terugwinnende optreden van de goel/losser hield altijd bereidheid om te verlossen en bovenal offervaardigheid in.
De goel/losser trad ook op als helper en rechtverschaffende verdediger. Job wist dit met zekerheid en riep in diepste nood: ik weet dat mijn Goel/verlosser/vrijmaker leeft (Job 19:25).
In het bijzonder stelt de Here God Zichzelf voor als Goel/verlosser van Zijn volk. Hij is de Goel/bevrijder/loskoper die Israël uit de slavernij met uitgestrekte arm los-/vrijmaakte (Ex. 6:5c; 15:13). Daarom jubelde Mozes met Israël: U leidde in/door Uw liefde dit volk dat U vrijkocht/verloste Eeuwen later herstelde Hij hen uit de ballingschap en was in alle nood de Goel/vrijmaker/verlosser. Wanneer Israël dat vergat gedachten zij in nood toch altijd weer dat God hun Rots was hun Goel/verlosser. (Ps. 78:35).
Herhaaldelijk zegt Jesaja tot Israël dat God hun Goel/verlosser is: Vrees niet Ik help u, spreekt de HERE, uw Goel/vrijmaker is de Heilige Israëls. (Jes. 41:14; 44:6; 49:26; 54:5). Dit geldt nog steeds, Hij zal Zijn belofte aan Zijn oogappel vervullen. Zoals Hij Israël als Goel/uitredder zal helpen, wil Hij dat ook ons doen.
Als kinderen Gods mogen wij Mozes loflied voor onze Goel/verlosser meezingen: U maakte vrij/kocht terug Maar dit bepaalt ook ons bij de noodzaak Gods uitredding nooit te vergeten. De Here Jezus offerde Zichzelf als Goel/Losser/vrijkoper en betaalde in plaatsvervangend zoenoffer het kostbare bloed (1 Petr. 1:18,19). Als Goel/Loskoper betaalde Hij die onuitsprekelijke losprijs om ons te bevrijden uit satans slavernij en zondeschuld: u bent duur gekocht (1Kor. 6:20).
Dankbaar bidden wij: Laten de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart aangenaam zijn voor Uw aangezicht, HERE, mijn Rots en mijn Goel/Verlosser. (Ps. 19:15).
Ik weet dat mijn Goel leeft !
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk
Genoemde begrippen kwamen in het oude Israël voor op het gebied van het sociale, burgerlijke leven en op godsdienstig gebied met betrekking tot Gods heilshandelen.
De goel/losser trad op ter verdediging, bescherming, herstel, verlossing, vrijkoping. Hij was als goel de de terugwinnende, vrijmakende, loskopende voor hulpbehoeftigen.
De Tora bepaalde dat familiebezit moest worden teruggekocht (Lev. 25:24-25) door een verwante goel/losser. Zo trad Boaz op als goel voor Ruth en Naomi (Ruth 4:9-10). En we lezen dat Jeremia het veld van zijn oom Hanameël loste/terugkocht (Jer. 32:6-8). Deze plicht tot terug-, vrijkopen gold in het bijzonder wanneer iemand zichzelf als slaaf had moeten verkopen; zijn verwant moest dan als goel/losser optreden om hem vrij te kopen (Lev. 25:48). Het vrijmakend en terugwinnende optreden van de goel/losser hield altijd bereidheid om te verlossen en bovenal offervaardigheid in.
De goel/losser trad ook op als helper en rechtverschaffende verdediger. Job wist dit met zekerheid en riep in diepste nood: ik weet dat mijn Goel/verlosser/vrijmaker leeft (Job 19:25).
In het bijzonder stelt de Here God Zichzelf voor als Goel/verlosser van Zijn volk. Hij is de Goel/bevrijder/loskoper die Israël uit de slavernij met uitgestrekte arm los-/vrijmaakte (Ex. 6:5c; 15:13). Daarom jubelde Mozes met Israël: U leidde in/door Uw liefde dit volk dat U vrijkocht/verloste Eeuwen later herstelde Hij hen uit de ballingschap en was in alle nood de Goel/vrijmaker/verlosser. Wanneer Israël dat vergat gedachten zij in nood toch altijd weer dat God hun Rots was hun Goel/verlosser. (Ps. 78:35).
Herhaaldelijk zegt Jesaja tot Israël dat God hun Goel/verlosser is: Vrees niet Ik help u, spreekt de HERE, uw Goel/vrijmaker is de Heilige Israëls. (Jes. 41:14; 44:6; 49:26; 54:5). Dit geldt nog steeds, Hij zal Zijn belofte aan Zijn oogappel vervullen. Zoals Hij Israël als Goel/uitredder zal helpen, wil Hij dat ook ons doen.
Als kinderen Gods mogen wij Mozes loflied voor onze Goel/verlosser meezingen: U maakte vrij/kocht terug Maar dit bepaalt ook ons bij de noodzaak Gods uitredding nooit te vergeten. De Here Jezus offerde Zichzelf als Goel/Losser/vrijkoper en betaalde in plaatsvervangend zoenoffer het kostbare bloed (1 Petr. 1:18,19). Als Goel/Loskoper betaalde Hij die onuitsprekelijke losprijs om ons te bevrijden uit satans slavernij en zondeschuld: u bent duur gekocht (1Kor. 6:20).
Dankbaar bidden wij: Laten de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart aangenaam zijn voor Uw aangezicht, HERE, mijn Rots en mijn Goel/Verlosser. (Ps. 19:15).
Ik weet dat mijn Goel leeft !
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk