He'emin - Geloven met hart en daad
In het Oude Testament worden verschillende termen gebruikt met betrekking tot het begrip ‘geloven'. Het gebruik van de verschillende termen onderscheidt zich met name doordat basisbegrippen als geloven en vertrouwen in de oudtestamentische ‘geloofsterminologie’ zo nauw met elkaar verweven zijn, dat zij in wezen een begripseenheid vormen. Hierbij staat ook de Here vrezen centraal, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de woorden waarmee God Zijn verlangen naar een volk dat Hem gelovig dient uitdrukt: “…ware hun hart om Mij te vrezen en om al Mijn geboden te bewaren…” (Deut. 5:29).
Van het Hebreeuwse basiswerkwoord ‘aman’ (steunen) is het werkwoord ‘he’emin’ (uitspraak: heëmien) afgeleid, dat kan worden vertaald met: geloven, vertrouwen stellen, vast, zeker achten, getroost zijn, vol vertrouwen, zeker zijn. Het is veelzeggend dat het bekende woord ‘amen’ (het is vast, zeker, geloofwaardig!) aan dit werkwoord ‘he’emin’/geloven verwant is. In verschillende verbanden komen in de oudtestamentische tekst voorbeelden van het gebruik van het werkwoord ‘he’emin’/geloven voor.
De koningin van Seba had veel over Salomo’s koninkrijk gehoord, maar toen zij het allemaal met eigen ogen zag, riep zij uit: “Maar ik ‘he’emin’/geloofde die woorden niet totdat ik kwam…” (1Kon. 10:7; 2Kron. 9:6). Vóórdat zij het zelf had gezien was deze koningin niet overtuigd van de vastheid/zekerheid van de woorden die zij had vernomen.
‘He’emin’/geloven: aanvaarding en antwoord
Het werkwoord ‘he’emin’/geloven/vertrouwen betekent enerzijds aanvaarden dat wat gezegd, geschreven of gehoord werd waar, vast en zeker is. Maar tevens houdt ‘he’emin’/geloven in, dat men op wat is gehoord, gezegd reageert en met toewijding en gehoorzaamheid handelt als antwoord op de ontvangen boodschap.
Dat de Ninevieten Gods Woord ‘he’emin’/geloofden, zeker achtten, was voldoende om de aangekondigde straf voor hun zonden af te wenden en vergeving te ontvangen (Jona 3:5). Men had immers met hart én daad gereageerd op de profetische boodschap door zich van hun boze weg te bekeren. Van dit geloofsantwoord van Ninevé kunnen we veel leren voor onze eigen tijd en situatie: ‘he’emin’/geloven houdt een duidelijk reactie van totale verandering, ommekeer in. Het vasthouden, koesteren of toelaten van allerlei dingen die tegen Gods wil en Woord ingaan past niet bij ‘he’emin’/zeker achten van Gods Woord.
Er is grote straf voor niet ‘he’emin’/geloven. In zijn leerpsalm onderwijst Asaf Israël en ons, aan de hand van een historisch overzicht, wat de gevolgen zijn van het niet ‘he’emin’/geloven en vertrouwen op God (Ps. 78:22). Dezelfde les biedt de trieste geschiedenis van Samaria’s ondergang, omdat “zij hoorden niet… zoals… die de HERE hun God niet ‘heÂ’eminÂ’/geloofden” (2Kon. 17:14).
Het Hebreeuwse begrip ‘geloven’ drukt een grondhouding uit die het totale leven van de mens omvat: het vast en zeker achten van de Here God en Zijn Woord en hierop in geloofszekerheid en -vertrouwen antwoorden door overeenkomstig dat Woord te handelen. ‘He’emin’/geloven betreft zowel het hart als de daad. Wij zien dit in het leven van Abram. Deze man van een onvruchtbare vrouw ‘he’emin’/geloofde Gods belofte “…tel de sterren… zo zal uw nageslacht zijn” (Gen. 15:4-6). Taalkundig gezien valt het op dat de hier voorkomende werkwoordsvorm van ‘he’emin’/geloven/vertrouwen duidt op een voortdurende toestand in het verleden. Dit betekent dat Abrams geloofsantwoord aan de Here een uiting was van zijn geloofshouding die kenmerkend was voor zijn hele leven. Dit blijkt al in Genesis 12:1-4; 13:14-17. In geloof had hij Gods Woorden aanvaard en gehoorzaamd; zo ging hij het onbekende tegemoet… geleid door de Here die hij ‘he’emin’/vertrouwde. Dat is het geloofsvoorbeeld dat het Nieuwe Testament ons ook voorhoudt (Rom. 4:3; Gal. 3:6; vgl. Hebr. 11:8-10).
Abrams voorbeeld leert ons met hart en daad een voortdurend geloofsleven te leiden. “En hij ‘he’emin’/geloofde/vertrouwde de HERE…” (Gen. 15:6).
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk
Van het Hebreeuwse basiswerkwoord ‘aman’ (steunen) is het werkwoord ‘he’emin’ (uitspraak: heëmien) afgeleid, dat kan worden vertaald met: geloven, vertrouwen stellen, vast, zeker achten, getroost zijn, vol vertrouwen, zeker zijn. Het is veelzeggend dat het bekende woord ‘amen’ (het is vast, zeker, geloofwaardig!) aan dit werkwoord ‘he’emin’/geloven verwant is. In verschillende verbanden komen in de oudtestamentische tekst voorbeelden van het gebruik van het werkwoord ‘he’emin’/geloven voor.
De koningin van Seba had veel over Salomo’s koninkrijk gehoord, maar toen zij het allemaal met eigen ogen zag, riep zij uit: “Maar ik ‘he’emin’/geloofde die woorden niet totdat ik kwam…” (1Kon. 10:7; 2Kron. 9:6). Vóórdat zij het zelf had gezien was deze koningin niet overtuigd van de vastheid/zekerheid van de woorden die zij had vernomen.
‘He’emin’/geloven: aanvaarding en antwoord
Het werkwoord ‘he’emin’/geloven/vertrouwen betekent enerzijds aanvaarden dat wat gezegd, geschreven of gehoord werd waar, vast en zeker is. Maar tevens houdt ‘he’emin’/geloven in, dat men op wat is gehoord, gezegd reageert en met toewijding en gehoorzaamheid handelt als antwoord op de ontvangen boodschap.
Dat de Ninevieten Gods Woord ‘he’emin’/geloofden, zeker achtten, was voldoende om de aangekondigde straf voor hun zonden af te wenden en vergeving te ontvangen (Jona 3:5). Men had immers met hart én daad gereageerd op de profetische boodschap door zich van hun boze weg te bekeren. Van dit geloofsantwoord van Ninevé kunnen we veel leren voor onze eigen tijd en situatie: ‘he’emin’/geloven houdt een duidelijk reactie van totale verandering, ommekeer in. Het vasthouden, koesteren of toelaten van allerlei dingen die tegen Gods wil en Woord ingaan past niet bij ‘he’emin’/zeker achten van Gods Woord.
Er is grote straf voor niet ‘he’emin’/geloven. In zijn leerpsalm onderwijst Asaf Israël en ons, aan de hand van een historisch overzicht, wat de gevolgen zijn van het niet ‘he’emin’/geloven en vertrouwen op God (Ps. 78:22). Dezelfde les biedt de trieste geschiedenis van Samaria’s ondergang, omdat “zij hoorden niet… zoals… die de HERE hun God niet ‘heÂ’eminÂ’/geloofden” (2Kon. 17:14).
Het Hebreeuwse begrip ‘geloven’ drukt een grondhouding uit die het totale leven van de mens omvat: het vast en zeker achten van de Here God en Zijn Woord en hierop in geloofszekerheid en -vertrouwen antwoorden door overeenkomstig dat Woord te handelen. ‘He’emin’/geloven betreft zowel het hart als de daad. Wij zien dit in het leven van Abram. Deze man van een onvruchtbare vrouw ‘he’emin’/geloofde Gods belofte “…tel de sterren… zo zal uw nageslacht zijn” (Gen. 15:4-6). Taalkundig gezien valt het op dat de hier voorkomende werkwoordsvorm van ‘he’emin’/geloven/vertrouwen duidt op een voortdurende toestand in het verleden. Dit betekent dat Abrams geloofsantwoord aan de Here een uiting was van zijn geloofshouding die kenmerkend was voor zijn hele leven. Dit blijkt al in Genesis 12:1-4; 13:14-17. In geloof had hij Gods Woorden aanvaard en gehoorzaamd; zo ging hij het onbekende tegemoet… geleid door de Here die hij ‘he’emin’/vertrouwde. Dat is het geloofsvoorbeeld dat het Nieuwe Testament ons ook voorhoudt (Rom. 4:3; Gal. 3:6; vgl. Hebr. 11:8-10).
Abrams voorbeeld leert ons met hart en daad een voortdurend geloofsleven te leiden. “En hij ‘he’emin’/geloofde/vertrouwde de HERE…” (Gen. 15:6).
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk