Herders als ooggetuigen

Gieneke van Veen-Vrolijk • 83 - 2007 • Uitgave: 19
Herders als ooggetuigen



“De herders keerden terug en verheerlijkten en loofden God…”
(Luc. 2:20).



In het naar Lucas genoemde Evangelie wordt ons een indrukwekkend historisch verslag van het leven van de Here Jezus geboden. Dit werk kwam tot stand door de leiding en inspiratie van de Heilige Geest (2Tim. 3:16), waarbij God wel gebruik maakte van de persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten van Lucas als schrijver.

Lucas schreef als geleerd man in een elegante en verfijnde stijl. Zijn Grieks is zuiver en hoog literair. Hij bewijst over grote taalkundige en literaire vaardigheden te beschikken en schildert met woorden de taferelen voor ogen. Zoals dat bij grote belangrijke historische werken gewoon is, vangt hij zijn Evangelie aan met een, in klassieke vorm en stijl geschreven inleiding (1:1-4), waarin hij het onderzoek van (informatie)bronnen en het doel van zijn werk vermeldt: “…opdat u de zekerheid zult (er)kennen van de dingen waarin u onderwezen bent…” (vers 4).

Lucas heeft alle ontvangen en geraadpleegde informatie grondig onderzocht en uitgewerkt tot een historisch werk (vers 3). Hij noemt zelfs mensen die ooggetuigen waren en vanaf het begin ook ‘dienaren van het Woord’ (vers 2), een uitdrukking die met name op de apostelen slaat.

Maar er waren meer ooggetuigen over wie Lucas hoorde en als enige schrijft. Wij luisteren mee naar het adembenemende ooggetuigenverslag van herders die vertellen over een nachtelijke Godsopenbaring die werd tot heilsgeschiedenis, zoals opgetekend in Lucas 2:8-20. Het is een geschiedenis die straalt van eenvoud; in sobere bewoording wordt een bovennatuurlijke en ingrijpende gebeurtenis meegedeeld.



Herders

In de wonderlijke nacht van Jezus’ geboorte houden in dezelfde omgeving (vers 8) herders de wacht over hun kuddes in het veld. Het zijn die velden waar David zijn jeugd had doorgebracht en als jonge herder vocht met leeuw en beer (1Sam. 17:34,35).

Herders behoorden tot een groep mensen die door de rabbijnen en Joodse geestelijke leiders in het algemeen, werden geminacht. Men beschouwde hen als onbetrouwbaar en zo mochten herders bijvoorbeeld niet optreden als getuigen in een rechtszaak. Reden voor die minachting was vooral het feit dat hun beroep een nogal afgezonderd leven met zich meebracht, waardoor zij zich niet aan alle godsdienstige verplichtingen konden houden, wat inhield dat zij zich niet aan alle cultische (met name reinigings-) voorschriften konden houden. Maar juist dié mensen zoekt de Here op met Zijn heilsboodschap over de geboorte van de lang aangekondigde en verwachte Messias.



‘Migdal `Eder’ / Kudde-waaktoren

Dat de Messias in Bethlehem zou worden geboren, was een vaste Joodse overtuiging; niet alleen het Oude Testament (vgl. Micha 5:2), maar ook het rabbijnse getuigenis wijst duidelijk Bethlehem aan als geboorteplaats van de Messias. Een algemeen Joodse verwachting was bovendien, dat de Messias zou worden aangekondigd vanaf de ‘Migdal `Eder’ (= toren van de kudde), een bijzondere plaats nabij Bethlehem genoemd in Genesis 35:21. ‘Migdal `Eder’ lag dicht bij het stadje Bethlehem, aan de weg naar Jeruzalem. De kuddes die daar lagen waren volgens een passage in de Mishna - dat is een vroeg rabbijnse bron - bestemd voor de tempeloffers. ‘Migdal `Eder’ was dus geen waak- en weideplaats voor de gewone kuddes die overdag weidden op de velden rond Bethlehem en tegen de avond weer naar de ‘stal’/verblijfplaats bij het huis werden gedreven. ‘Migdal `Eder’ was de plaats waar herders heel het jaar door - dag en nacht - de tempelkuddes in de open lucht bewaakten. In dit geval ging het niet om ‘gewone’ herders. Als Lucas vermeldt dat herders in de nacht hun kuddes bewaakten (vers 8), dan mogen wij denken aan die speciale plaats ‘Migdal `Eder’, waar volgens genoemde Joodse overlevering de eerste openbaring van de Messias zou geschieden.



De engelenboodschap

De geboorte van Gods Zoon is een niet te bevatten grote gebeurtenis, die op hemelse, bovennatuurlijke wijze wordt aangekondigd. In alle nederigheid werd Hij geboren, maar onuitsprekelijk verheven en Goddelijk is de aankondiging hiervan! En de eerste ontvangers van die blijde geboorteaankondiging zijn herders.

In het nachtelijk duister verschijnt hen een engel van de Here, omgeven met het stralende licht van Gods heerlijkheid. Zij zullen de geschiedenis van Gods heerlijkheid in Tabernakel en Tempel gekend hebben (Ex. 40:34-38; vgl. Ex. 33:18; 1Kon. 8:10, 11; vgl. Ez. 43:4,5; 44:4). En nu zijn zijzelf aanschouwers van deze Goddelijke openbaring! Dit vervult hen met ontzagwekkende vrees.

Gods engel, dat is ‘boodschapper’, stelt hen gerust met zijn vreugdevolle boodschap voor hen en heel het volk: “…ik verkondig goed nieuws…”, ofwel ‘ik evangeliseer’ (vers 10b).

Dan volgt het evangelie van de geboorteaankondiging van de Verlosser, door de engel aangeduid als “Christus/Messias, de HERE”. Deze uitdrukking, die nergens anders zó voorkomt, beschrijft Gods Zoon met de meest verheven titels.

De engel gaat er van uit dat de herders naar de Messias zullen gaan, omdat zij de boodschap geloven. Het (herkennings)teken dat zij krijgen spreekt van een onuitsprekelijke tegenstelling: De Messias wordt als de HERE door engelen aangekondigd en bejubeld, maar ligt zonder uiterlijke glorie als teer Kind in een voerbak voor dieren. Hij daalde van Gods hoogten neer om tot de uitersten diepten te gaan voor de mens… (Fil. 2:6-8).

Zodra de engel zijn vreugdeboodschap heeft uitgesproken verschijnt er bij hen een hemels engelenleger dat de Here God looft en prijst: “Ere aan God in (het) allerhoogste, vrede op aarde in mensen welbehagen.” In woorden die de herders kunnen begrijpen geeft het engelenkoor God alle eer en zingt van vrede op aarde voor mensen die het voorwerp zijn van Gods welbehagen. De geboorte van de Verlosser, Jeshua/Jezus, is het hoogste van Gods zelfopenbaring. Daarom looft het engelenkoor Hem en bezingt Zijn glorie.

De plotseling gekomen engelen verdwijnen geleidelijk, zo leert de hier voorkomende werkwoordsvorm ons, zodat de herders, hen nastarend hoe zij naar de hemel teruggaan, goed kunnen beseffen wat er gebeurd was… Ja, ze hadden het hemelse tafereel echt duidelijk gezien en gehoord!

God maakt eenvoudige herders tot bevoorrechte toeschouwers en hoorders van hemelse lofprijzing! Hij ziet het hart en Hij alleen kon weten hoe vaak zij verlangden naar de Messias en biddend uitzagen naar zijn komst… Ligt daarin niet een troostrijke les voor ons? Hij doorgrondt het hart en ziet het oprechte geloofsverlangen naar Hem.



Geen twijfel maar vast geloof

Van Jezus’ geboortenieuws, zó hemels aangekondigd, zijn herders ooggetuigen. Juist deze hoeders van de tempelkuddes krijgen van Gods evangeliserende engel te horen dat het ware Godslam is geboren, die plaatsvervangend voor de verloren zondaar zou sterven. De profetische voorafschaduwing van de tempeloffers werd in Hem vervuld!

De engel sprak over ‘de stad van David’ (vers 11) en de herders weten onmiddellijk dat zij in Bethlehem moeten zijn. Zij twijfelen geen moment en gaan zien “… het woord dat gebeurd is dat de HERE ons heeft verkondigd” (vers 15b). Hun geloofsvertrouwen en -verlangen naar de Messias spoort hen aan en zij gaan met haast… Wij weten niet of de herders hun kuddes aan anderen toevertrouwden, hoe lang zij zochten en of zij het Kind diezelfde nacht of de volgende morgen vonden. Als ooggetuigen deelden zij het belangrijkste mee: Zij vonden de Verlosser!
Deze eerste ontvangers van de geboorteaankondiging worden ook de eerste verkondigers hiervan. Nadat zij Jezus hebben gezien, kunnen zij niet zwijgen over de engelenboodschap en het hemelse koor en maken het aan iedereen bekend, zodat allen het met verbazing aanhoren (vers 17, 18). Als ooggetuigen van Jezus’ glorieuze geboorteaankondiging keren zij terug, overvloeiend van dankbare lofprijzing.

Deze herders leren ons nu dat Gods Woord in beweging zet en voert naar de ontmoeting met de Verlosser. Dat vervult hart en mond met blijde lofprijzing: “Ere zij God…”



Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk