Het Evangelie van Matteüs (19)

Gert van de Weerd • 87 - 2011 • Uitgave: 21
Profetie in het Nieuwe Testament

De voorbereiding van de paasmaaltijd
‘Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha. En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed’ (Matteüs 26:17-19).

Pascha (of Pesach) wordt gevierd aan de vooravond van het feest der ongezuurde broden (matstsôt-feest), dat zeven dagen duurt. Hoewel het eigenlijk twee feesten zijn, werd in de volksmond de gehele periode (8 dagen) toen en ook nu nog, Pascha genoemd. Het is een feest met twee gezichten: Een heilshistorisch feest (want op Pascha wordt de bevrijding uit de slavernij in Egypte herdacht) en het feest van de eerstelingen. Dat wordt gesymboliseerd door een handvol koren van de eerste oogst, waar matzes (ongezuurd brood) van gemaakt werden.
De symboliek van Pascha komt in Jezus Christus tot volledige vervulling. Want Hij is het werkelijke Paaslam dat geslacht wordt. De finale vervulling is dus niet alleen de redding uit de slavernij in Egypte, maar van de slavernij van de zonde. En die redding geldt niet alleen Israëlieten, maar staat open voor de gehele wereld.
Jezus is ook de eersteling van de nieuwe oogst. Want Hij is als eerste opgestaan uit de dood op de dag na shabbat – de dag der eerstelingen (Yom Habikurim). Velen die Jezus volgen, zullen dankzij Hem uit de dood mogen verrijzen en zo de hemelse zaligheid smaken.

Strakke regie
Jezus weet precies wat komen gaat en houdt de regie van de komende gebeurtenissen stevig in handen. Dat getuigt van onwrikbare vastberadenheid en grote moed, want wie gaat zonder vrees een diep lijden tegemoet? Niemand, ook Jezus niet, want daarin was Hij mens als wij.

Sederavond; Het verraad voorzegd
‘Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen]. En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal. En zeer bedroefd, begonnen zij, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here? Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was. Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd’ (Matteüs 26:20-25).

Jezus vierde Sederavond met Zijn discipelen en juist op die avond wordt het avondmaal door Hem ingesteld. Op Sederavond wordt gezongen en verteld men elkaar over de uittocht uit Egypte. Dan volgde de feestmaaltijd die voorafgegaan werd door de kiddoesj (zegening) over de wijn; het eten van bittere kruiden (symbool voor het lijden van Israël), peterselie in zout water (de tranen die gevloeid zijn in Egypte), zróa (een botje met een beetje vlees, als symbool voor het paaslam); en natuurlijk matzes, gevolgd door een dankgebed.
De sedertafel kende vijf bekers wijn. Deze symboliseren de volgende werkwoorden uit Exodus 6: Uitleiden; Redden; Verlossen en Aannemen (vers 5,6). De vijfde beker blijft onaangeroerd. Dat is de beker voor de profeet Elia die komen zal, op de dag van de verlossing door de Messias (en het begin van het Messiaanse Rijk).
Wel, wij kennen slechts één beker; de beker der dankzegging. Maar het zou misschien wel een verrijking zijn als we ook die laatste beker (voor ons dan de tweede) onaangeroerd zouden neerzetten. De beker van de dag van de verlossing door de Messias, die we mogen drinken als we Hem mogen ontmoeten in het Koninkrijk van Zijn Vader (Matteüs 26:29). Maranatha; Jezus komt.

Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden.
Als Jezus Zijn bittere kruiden in de charoseth doopt (saus van gehakte noten, suiker, honing, appel, kaneel en wijn), dan dopen alle discipelen tegelijkertijd hun kruiden daarin. Daarmee was alleen gezegd dat de verrader één van de discipelen was, niet welke. Daarom vraagt Judas (de enige die Jezus begreep) daarna: ‘Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.’

De instelling van het Avondmaal
‘En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders’ (Matteüs 26:26-29).

De matze staat symbool voor het lichaam van Christus en dat is een lichaam zonder zonde. Het is daarom brood zonder zuurdesem, want het zuur symboliseert de zonde (Matteüs 16:6 en 11; Marcus 8:15; Lucas 12:1; Galaten 5:7-10; 1 Korintiërs 5:6-8). De rode wijn beeldt het vergoten bloed van Jezus uit. Dat was beslist geen druivensap, zoals sommigen zeggen. Die wordt in de Bijbel nieuwe wijn (tiroosj) genoemd.
Rode wijn was in Israël hét symbool van het door God gegeven leven. Daarom zeggen de Joden ‘lechajiem’ na de zegenbede. Dat is: ‘Op het leven’. Ten diepste is dat het ware leven in Jezus, na onze dood, als de gelovige het Koninkrijk van God mag betreden.

De verloochening van Petrus voorzegd
‘En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.* Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Zo spraken ook al de discipelen’ (Matteüs 26:30-35).

Na de sedermaaltijd zingen Jezus en Zijn discipelen de lofzang. Dat betreft een deel van wat de Joden het Hallel noemen (Psalm 113-118). Na de tweede beker zingt men Psalm 113-114 en aan het einde van de maaltijd Psalm 115-118.

Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen
Jezus voorzegt dat allen Hem zullen verlaten. Daarmee duidt Hij op de discipelen die Hem vergezellen. Dat leidt natuurlijk tot grote verontwaardiging. Geen van hen kan zich voorstellen dat hij Jezus in de steek zal laten. Petrus gaat nog het verst en bezweert Jezus: “Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit!” Wel, allen verlieten Hem en zo werd de profetie van Zacharia vervuld.

De vervulling van de profetie
De profetie die Jezus citeert (*) komt uit Zacharia 13:7. Deze luidt als volgt: ‘Sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen.’ Het laatste zinsdeel vinden we in gewijzigde vorm terug in Matteüs 26:32 ‘Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea.’ Want indien Jezus door de Joden aanvaard was geworden, was Hij koning in Jeruzalem geworden. Nu wendt Hij zich af van het volk Israël als nationale staat en vangt het heil aan met de stichting van de Gemeente, die dan slechts uit enkele tientallen personen bestaat: de kleinen.

Gert van de Weerd