Het Evangelie van Matteüs (7)
Profetie in het Nieuwe Testament
In deze artikelenreeks richten we ons op het boek Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven een kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.
In het eerste deel van Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk. Na Matteüs 11 spreekt Hij er nog maar weinig over, want dan is duidelijk dat het Joodse volk Hem verwerpt. Na Matteüs 11 predikt Jezus het evangelie van bekering en genade. Dat is niet gericht tot een volk (Israël), zoals voorheen het geval was. Dat evangelie is bestemd voor individuele gelovigen - Joden en heidenen - die later de Gemeente van Christus vormen. In meeste gevallen betreft dat een blijde boodschap, want Jezus biedt hen die zich bekeren, het eeuwige leven aan. Hij verkondigt echter ook een boodschap van oordeel.
De Koninklijke Bruiloft
Matteüs 22:1-14 is een gelijkenis, die bepaald geen makkelijke boodschap brengt. Want deze perikoop bevat de harde kant van het Evangelie. Het spreekt van de zaligheid, maar ook over verworpen worden. Het verhaalt van vrolijke bruiloftsgasten, maar ook over hen die niet welkom zijn en in de buitenste duisternis geworpen worden. ‘Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’
‘Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen’ (Matteüs 22:1-6).
Deze gelijkenis moeten we zorgvuldig bestuderen, want er wordt veel in onthuld. De koning stelt God voor. Zijn zoon is Jezus Christus. De genodigden zijn het Joodse volk. De slaven (of dienaren) van de koning zijn de profeten die God naar Israël zond. De uitnodiging van de koning is tevens een oproep tot bekering: Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matteüs 3:2). Maar helaas, Gods volk luistert niet en komt niet tot bekering. Zo wijzen zij - als volk - de uitnodiging voor de bruiloft af en komt het tot een breuk met God.
Profetie over de nabije toekomst
De verzen 1 tot 6 van Matteüs 22 hebben betrekking op het verleden van het volk Israël. Vanaf vers 7 spreekt deze gelijkenis over de nabije toekomst, gezien vanuit de tijd van Jezus.
‘En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft’ (Matteüs 22:7-9).
Jezus profeteert de ondergang van Israël en de verwoesting van Jeruzalem. Die profetie kwam tot vervulling in de Joodse oorlog tegen de Romeinen, die van 66 tot 70 na Christus duurde. Zo viel de droom van een eigen soevereine staat in duigen.
De ondergang van Israël betekent echter niet, dat Gods plannen ook stop worden gezet. De Almachtige kiest zich nu een nieuw volk in Jezus Christus en dat is de Gemeente. Die wordt grotendeels gerekruteerd uit de heidenen en daarover spreekt Matteüs 22:9.
Het heil; ook voor de heidenen
God stuurt Zijn dienaren (evangelisten, zendelingen) naar de kruispunten der wegen (vers 9). In de grondtekst staat het woord diexodous. Dat was het einde van een belangrijke straat aan de stadsgrens (vaak een plein). Daar trof je vreemdelingen, bedelaars en onreinen aan. Dus juist die mensen die zeker niet in aanmerking kwamen voor het heil (zo dacht men toen). Daarmee keert God zich tot de zelfkant van de maatschappij én tot de heidenen. Matteüs 21:32 zegt het zo: ‘Want Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd.’
Niemand is te gering voor God!
‘En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars’ (Matteüs 22:10-13).
Er staat geschreven dat de koning (God) zowel de slechten als de goeden uitnodigt. Dat is geen beoordeling van God uit, maar zoals de wereld oordeelt. Niemand is dus te ‘gering’ om tot de bruiloft geroepen te worden! Zo schetst de Bijbel ons een beeld van een feestzaal, die niet alleen bevolkt wordt door belangrijke mensen. Zelfs de meest geringe - de Bijbel spreekt van hoeren en tollenaars; uitschot in de ogen van de wereld - is welkom. En nu raakt de bruiloftszaal wel vol.
Dan treed de koning (= God) binnen (vers 11). Hij monstert de aanwezigen en zie; er zijn er die geen bruiloftskleed aanhebben. Wie zijn dat, zij die geen bruiloftskleed aanhebben? Wel, dat zijn mensen die het evangelie wel aangehoord hebben, maar niet tot zich genomen. Toch verwachten ze uitverkoren te zijn. Daarom zijn zij ook naar de bruiloft gekomen. Het kan dus iemand zijn, die naast u in de kerk zit (!).
Wat mankeert hem/haar dan? Wel, zij hebben hun zonden niet beleden. Want dat bruiloftskleed symboliseert dat die persoon vergeving en reiniging van zonden heeft ontvangen. Het is een teken van het nieuwe leven in Christus (Openbaring 3:4-5 en 19:8).
Maar,… zij die geen bruiloftskleed aanhebben, horen niet op de bruiloft thuis. Zij worden gebonden en uitgeworpen in de buitenste duisternis. Daar is geween en tandengeknars.
Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren
Matteüs 22:14 is één van de bekendste teksten uit de Bijbel. Vaak worden deze woorden aangehaald; gewoonlijk zonder te beseffen wat de ware betekenis is. Echter, ook gelovige christenen (die beter horen te weten) gaan dikwijls verkeerd met deze tekst om en leggen hem fout uit. Zij geloven dat daarvan maar een enkeling tot zaligheid geroepen wordt. Maar wie Matteüs 22:14 zo uitlegt, heeft de deur der zaligheid bijna toegesloten en is de sleutel der kennis kwijtgeraakt (Lucas 11:52). Tegen hen zegt Jezus: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’ (Matteüs 11:28).
Als we Matteüs 22:14 letterlijk nemen, dan spreekt die over een ieder die het evangelie aanhoort (geroepen). Dat zijn er inderdaad heel veel; een groot deel van de wereldbevolking. Tegen dat aantal afgezet, komen maar weinigen tot geloof. Toch is dat nog altijd een enorme menigte; ‘Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen’ (Openbaring 7:9).
Gert van de Weerd
In deze artikelenreeks richten we ons op het boek Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven een kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.
In het eerste deel van Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk. Na Matteüs 11 spreekt Hij er nog maar weinig over, want dan is duidelijk dat het Joodse volk Hem verwerpt. Na Matteüs 11 predikt Jezus het evangelie van bekering en genade. Dat is niet gericht tot een volk (Israël), zoals voorheen het geval was. Dat evangelie is bestemd voor individuele gelovigen - Joden en heidenen - die later de Gemeente van Christus vormen. In meeste gevallen betreft dat een blijde boodschap, want Jezus biedt hen die zich bekeren, het eeuwige leven aan. Hij verkondigt echter ook een boodschap van oordeel.
De Koninklijke Bruiloft
Matteüs 22:1-14 is een gelijkenis, die bepaald geen makkelijke boodschap brengt. Want deze perikoop bevat de harde kant van het Evangelie. Het spreekt van de zaligheid, maar ook over verworpen worden. Het verhaalt van vrolijke bruiloftsgasten, maar ook over hen die niet welkom zijn en in de buitenste duisternis geworpen worden. ‘Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’
‘Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen’ (Matteüs 22:1-6).
Deze gelijkenis moeten we zorgvuldig bestuderen, want er wordt veel in onthuld. De koning stelt God voor. Zijn zoon is Jezus Christus. De genodigden zijn het Joodse volk. De slaven (of dienaren) van de koning zijn de profeten die God naar Israël zond. De uitnodiging van de koning is tevens een oproep tot bekering: Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matteüs 3:2). Maar helaas, Gods volk luistert niet en komt niet tot bekering. Zo wijzen zij - als volk - de uitnodiging voor de bruiloft af en komt het tot een breuk met God.
Profetie over de nabije toekomst
De verzen 1 tot 6 van Matteüs 22 hebben betrekking op het verleden van het volk Israël. Vanaf vers 7 spreekt deze gelijkenis over de nabije toekomst, gezien vanuit de tijd van Jezus.
‘En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft’ (Matteüs 22:7-9).
Jezus profeteert de ondergang van Israël en de verwoesting van Jeruzalem. Die profetie kwam tot vervulling in de Joodse oorlog tegen de Romeinen, die van 66 tot 70 na Christus duurde. Zo viel de droom van een eigen soevereine staat in duigen.
De ondergang van Israël betekent echter niet, dat Gods plannen ook stop worden gezet. De Almachtige kiest zich nu een nieuw volk in Jezus Christus en dat is de Gemeente. Die wordt grotendeels gerekruteerd uit de heidenen en daarover spreekt Matteüs 22:9.
Het heil; ook voor de heidenen
God stuurt Zijn dienaren (evangelisten, zendelingen) naar de kruispunten der wegen (vers 9). In de grondtekst staat het woord diexodous. Dat was het einde van een belangrijke straat aan de stadsgrens (vaak een plein). Daar trof je vreemdelingen, bedelaars en onreinen aan. Dus juist die mensen die zeker niet in aanmerking kwamen voor het heil (zo dacht men toen). Daarmee keert God zich tot de zelfkant van de maatschappij én tot de heidenen. Matteüs 21:32 zegt het zo: ‘Want Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd.’
Niemand is te gering voor God!
‘En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars’ (Matteüs 22:10-13).
Er staat geschreven dat de koning (God) zowel de slechten als de goeden uitnodigt. Dat is geen beoordeling van God uit, maar zoals de wereld oordeelt. Niemand is dus te ‘gering’ om tot de bruiloft geroepen te worden! Zo schetst de Bijbel ons een beeld van een feestzaal, die niet alleen bevolkt wordt door belangrijke mensen. Zelfs de meest geringe - de Bijbel spreekt van hoeren en tollenaars; uitschot in de ogen van de wereld - is welkom. En nu raakt de bruiloftszaal wel vol.
Dan treed de koning (= God) binnen (vers 11). Hij monstert de aanwezigen en zie; er zijn er die geen bruiloftskleed aanhebben. Wie zijn dat, zij die geen bruiloftskleed aanhebben? Wel, dat zijn mensen die het evangelie wel aangehoord hebben, maar niet tot zich genomen. Toch verwachten ze uitverkoren te zijn. Daarom zijn zij ook naar de bruiloft gekomen. Het kan dus iemand zijn, die naast u in de kerk zit (!).
Wat mankeert hem/haar dan? Wel, zij hebben hun zonden niet beleden. Want dat bruiloftskleed symboliseert dat die persoon vergeving en reiniging van zonden heeft ontvangen. Het is een teken van het nieuwe leven in Christus (Openbaring 3:4-5 en 19:8).
Maar,… zij die geen bruiloftskleed aanhebben, horen niet op de bruiloft thuis. Zij worden gebonden en uitgeworpen in de buitenste duisternis. Daar is geween en tandengeknars.
Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren
Matteüs 22:14 is één van de bekendste teksten uit de Bijbel. Vaak worden deze woorden aangehaald; gewoonlijk zonder te beseffen wat de ware betekenis is. Echter, ook gelovige christenen (die beter horen te weten) gaan dikwijls verkeerd met deze tekst om en leggen hem fout uit. Zij geloven dat daarvan maar een enkeling tot zaligheid geroepen wordt. Maar wie Matteüs 22:14 zo uitlegt, heeft de deur der zaligheid bijna toegesloten en is de sleutel der kennis kwijtgeraakt (Lucas 11:52). Tegen hen zegt Jezus: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’ (Matteüs 11:28).
Als we Matteüs 22:14 letterlijk nemen, dan spreekt die over een ieder die het evangelie aanhoort (geroepen). Dat zijn er inderdaad heel veel; een groot deel van de wereldbevolking. Tegen dat aantal afgezet, komen maar weinigen tot geloof. Toch is dat nog altijd een enorme menigte; ‘Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen’ (Openbaring 7:9).
Gert van de Weerd