Het gebed des Heren (4)

Arthur W. Pink / vert: Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 22
Uw koninkrijk kome

De tweede smeekbede is de kortste en toch de meest veelomvattende van het gebed des Heren. Maar zij wordt in sommige kringen, vreemd en verdrietig genoeg, meteen ook het minst begrepen en het meest betwist. Wij willen nadenken over de volgende vragen. Ten eerste, wat is het verband tussen deze en de vorige smeekbede? Ten tweede, wiens Koninkrijk heeft de Here Jezus hier op het oog? Ten derde, wat wordt bedoeld met het "Koninkrijk"? En ten vierde, hoe moeten we het woord "kome" verstaan?

De eerste smeekbede "Uw naam worde geheiligd", betreft Gods heerlijkheid zelf, terwijl de tweede en derde, de manier laten zien waarop Zijn heerlijkheid gevestigd en vermeerderd wordt. Gods naam wordt in het openbaar slechts in die mate verheerlijkt waarin Zijn Koninkrijk tot ons komt en Zijn wil door ons geschiedt. Christus leert ons om eerst te bidden voor de verheerlijking van Gods grote naam, en pas daarna voor de middelen daartoe. En van die middelen is geen zo invloedrijk als de komst van Zijn Koninkrijk. Daarom worden wij opgeroepen: ‘Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid’ (Matt. 6:33). Doch al behoort een mens Gods naam op aarde te verheerlijken, uit zichzelf kan hij dat niet. Gods Koninkrijk moet eerst gevestigd worden in zijn hart. God kan niet door hem geëerd worden, tenzij hij zich vrijwillig onderwerpt aan Zijn heerschappij over hem.

"Uw Koninkrijk kome." Maar over wiens Koninkrijk gaat het hier? Klaarblijkelijk over dat van God de Vader, maar wij moeten niet denken dat hier een ander Koninkrijk bedoeld wordt dan dat van de Zoon. Christus noemt het echter "Uw" Koninkrijk om het des te scherper te onderscheiden van het koninkrijk van Satan (Matt. 12:25-28), hetwelk een koninkrijk is van duisternis en wanorde. Satans koninkrijk is – in de ruimste betekenis van het woord – in strijd met het Koninkrijk van God. Het Koninkrijk van de Vader is, ten eerste, Zijn volkomen heerschappij over hemel en aarde, over alle schepselen en dingen. ‘Van U, o Here, is de grootheid en de kracht, de heerlijkheid, de roem en de majesteit, ja, alles wat in de hemel en op de aarde is, van U is de heerschappij, o Here, en Gij zijt als hoofd boven alles verheven’ (1 Kron. 29:11). Ten tweede en ten diepste, is het Gods geestelijke en innerlijke Koninkrijk, waar men binnengaat door wedergeboorte. ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’ (Joh. 3:5).

Als Christus ons leert bidden "Uw Koninkrijk kome", gaat het niet over Gods voorzienigheid. Want die is er van de schepping af en hoeft niet meer te komen. Maar het Koninkrijk is toekomstig in die zin, dat het pas ten volle vervuld wordt in de eeuwige heerlijkheid van Zijn nieuwe hemelen en nieuwe aarde (2 Petr. 3:13). Vrijwillige overgave van de gehele mens – geest, ziel en lichaam – aan de geopenbaarde wil van God is nodig, wil Hij volkomen over ons regeren. En om de eeuwige heerlijkheid van Gods Koninkrijk te ervaren en te genieten, moeten wij reeds in dit leven, ons persoonlijk onderwerpen aan Zijn heerschappij. De aard van Zijn regering wordt opgesomd in drie eigenschappen: ‘het Koninkrijk Gods bestaat (...) in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest’ (Rom. 14:17).

Er is een drievoudige toepassing van de bede "Uw Koninkrijk kome". Ten eerste betreft het Gods genade hier op aarde: "geef dat Uw evangelie gepredikt wordt door een krachtige bediening van de Geest; moge Uw Kerk gesterkt worden, moge Uw zaak op aarde bevorderd worden en de werken van Satan teniet gedaan". Ten tweede betreft het Gods innerlijke Koninkrijk, te weten Zijn geestelijke genadeverbond in het hart van een mens: "vestig Uw troon in mijn hart, maak dat Uw woord in mijn leven wordt gehoorzaamd en Uw naam door mijn wandel verheerlijkt". Ten derde betreft het de toekomstige heerlijkheid van Gods Koninkrijk dat komt.
Hoe kunnen wij deze smeekbede in ons leven toepassen?

Ten eerste moeten wij onze (en andermans) tekortkomingen inzake het bevorderen van Gods Koninkrijk, betreuren en belijden. Belijdenis voor God is nodig van onze ellendige, natuurlijke verdorvenheid, alsmede van de schrikwekkende neiging van het vlees om de zonde en Satans belang te dienen (Rom. 7:14-24). Wij behoren te rouwen om de droevige staat van de wereld en haar jammerlijke overtredingen van Gods Wet, die God onteren, maar Satans koninkrijk bevorderen (Ps. 119:136).
Ten tweede moeten we ernst maken met het zoeken van de genade, die ons leven tot een bederfwerende invloed in de wereld maakt, opdat Gods Koninkrijk zowel gevestigd als onderhouden wordt. Wij moeten ons zo onderwerpen aan de geboden van Christus, dat wij helemaal door Hem geleefd worden, altijd gereed om Hem te gehoorzamen (Rom. 6:13).
Ten derde, indien gemachtigd door God, moeten we alle plichten die Hij ons toewijst vervullen, vruchtdragend voor Gods Koninkrijk. Dit moeten we doen met alle ijver, gebruikmakend van alle middelen die God hiervoor beschikbaar heeft gesteld.

"O Here, laat Uw Koninkrijk komen tot ons vreemdelingen en pelgrims hier op aarde: maak ons ervoor klaar en leidt binnen die nog buiten staan; vernieuw ons door Uw Geest, opdat wij ons onderwerpen aan Uw wil; bevestig wie reeds op weg zijn, dat hun zielen na dit leven, ja, dat zowel ziel als lichaam, op de Dag des Oordeels volkomen verheerlijkt worden; o Here, bespoedig de verheerlijking van al Uw uitverkorenen" (W. Perkins).

Arthur W. Pink
Vert: Herman de Heus