Het gebed des Heren (5)

Arthur W. Pink / vert: Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 23
Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde

Wat is het verband tussen deze smeekbede en beide voorgaande? In ons hart en in onze gebeden moet Gods Naam centraal staan. Dan gaan wij verlangen naar Gods Koninkrijk en willen wij Hem dienen. De bron van dat verlangen is Zijn heerlijkheid en deze wordt zichtbaar in de komst van Zijn Koninkrijk. En dat Zijn Koninkrijk ook tot ons komt, wordt zichtbaar in onze gehoorzaamheid aan Zijn wil.
‘Uw wil geschiede’. U vraagt zich misschien af: maar Gods wil geschiedt toch altijd? Het antwoord daarop is: als het om Zijn geheime wil gaat, Zijn verborgen raadsbesluiten, dan: ja! Die geheime wil betreft het handelen dat Hij Zelf verricht: Zijn schepping (Openb. 4:11), Zijn voorzienigheid (Dan. 4:35), Zijn genade (Rom. 9:15). Wat God in het geheim besluit, weten wij niet, totdat het wordt geopenbaard door profetie of doordat het gebeurt. God heeft echter ook een andere wil, die niet verborgen is, een leefregel voor de mens, die Hij in de Schrift openbaar heeft gemaakt. Dat is Zijn openbare wil. Mozes maakt het onderscheid duidelijk als hij tot Israel spreekt: ‘De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen’ (Deut. 29:29). Deze geopenbaarde wil van God geschiedt echter niet altijd, maar wordt telkens overtreden als wij ongehoorzaam zijn. God heeft ons Zijn Woord gegeven als het middel voor de vernieuwing van ons denken. En bergen wij Zijn Woord in ons hart (Ps. 119:11), dan wordt onze wandel en handel hervormd, want wij ‘onderkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene’ (Rom. 12:2). De wil van God bestaat uit wat Hij voorneemt om te doen en uit wat Hij wil dat wij zullen doen. De smeekbede in het gebed des Heren gaat over het laatste, dat wij helemaal in overeenstemming gebracht worden met Gods geopenbaarde wil jegens ons.
‘Uw wil geschiede (...) op de aarde’. Wie dit oprecht bidt, heeft zich onvoorwaardelijk aan God overgegeven en neemt afstand van Satans wil (2 Tim. 2:26) en van zijn eigen verdorven begeerten (1 Petr. 4:2), ja van al het met God onverenigbare. Zo’n mens is zich evenwel pijnlijk bewust dat in hem veel in strijd met God is. Daarom erkent hij nederig en berouwvol dat hij zijn Vaders wil niet kan doen zonder Goddelijke bijstand, en dat het zijn oprechte verlangen is om de genade te ontvangen die hem er wel toe in staat stelt. Misschien wordt de volle betekenis en draagwijdte van deze smeekbede duidelijker wanneer wij haar als volgt verwoorden: "O Vader, maak Uw wil bekend aan mij, werk haar uit in mij en laat haar geschieden door mij". Wanneer wij bidden ‘Uw wil geschiede’, dan smeken wij om geestelijke wijsheid teneinde Zijn wil te leren: ‘Doe mij de weg uwer bevelen verstaan ..... onderwijs mij, Here, de weg uwer inzettingen’ (Ps. 119:27, 33). Ook smeken wij om geestelijke neiging tot Zijn wil: 'Ik zal de weg uwer geboden lopen, want Gij verruimt mij het hart ..... neig mijn hart tot uw getuigenissen’ (Ps. 119:32, 36). Tevens smeken wij God om geestelijke kracht om Zijn geboden te kunnen onderhouden: ‘Maak mij levend naar Uw woord ..... richt mij op naar Uw woord’ (Ps. 119: 25, 28). Onze Heer leert ons bidden dat Zijn wil geschiede ‘op aarde’, want dat is de plaats waar wij discipel zijn, het terrein waar wij zelfverloochening beoefenen. Doen wij Zijn wil niet hier, dan ook nimmer in de hemel!
‘Gelijk in de hemel.’ De maatstaf waaraan wij onze pogingen om Gods wil op aarde te doen, moeten afmeten, is niets minder dan de handelwijze van de heiligen en engelen in de hemel. Hoe geschiedt Gods wil in de hemel? Beslist niet onwillig of gemelijk, noch schijnheilig of op de wijze van de farizeeër. Zeker is ook dat Zijn wil niet op trage, onbestendige wijze of slechts gedeeltelijk en fragmentarisch wordt uitgevoerd. In de hemelse gewesten wordt de wil van God gaarne en met blijdschap gedaan. Zowel de vier dieren als de vierentwintig oudsten worden beschreven terwijl zij God eer en dienst bewijzen (Openb. 5:8-14). Doch die dienst en aanbidding geschieden op nederige en eerbiedige wijze, getuige de serafs die hun aangezicht voor de Here bedekken (Jes. 6:2). In de hemel worden Gods bevelen prompt opgevolgd; zegt Jesaja niet dat een van de serafs van Gods tegenwoordigheid naar hem toe vloog? (Jes. 6:6). Daar wordt God voortdurend en onvermoeibaar geprezen. ‘Daarom zijn zij [de heiligen] voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel’ (Openb. 7:15). De engelen gehoorzamen God stipt, geheel en al, volmaakt en met onuitsprekelijk behagen. Wij daarentegen, wij zijn zondig en vol gebreken. Waarom wordt ons dan de gehoorzaamheid van de hemelse wezens als voorbeeld voorgehouden?
Ten eerste om onze onderwerping aan de Goddelijke wil te verzachten, want onze taak hier op aarde is niet veeleisender dan die in de hemel. De hemel is wat zij is omdat de wil van God gedaan wordt door allen die daar wonen. De mate waarin wij een voorsmaak van die heerlijkheid mogen ontvangen op aarde, hangt er grotendeels vanaf, in hoeverre wij hier de Goddelijke geboden doen. Ten tweede toont deze maatstaf ons de gezegende redelijkheid van gehoorzaamheid aan God. ‘Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden die Zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van Zijn woord’ (Ps. 103:20). Kan God van ons minder eisen? Als wij gemeenschap met de engelen in heerlijkheid zullen hebben, moeten wij, in genade, in overeenstemming met hen gebracht worden. Ten derde is het de maatstaf om er naar te streven. Paulus zegt: ‘Daarom houden ook wij ..... niet op voor u te bidden ..... om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen ..... dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil’ (Col. 1:9, 10; 4:12). Ten vierde dient deze maatstaf om ons te leren, niet alleen wat we moeten doen, maar ook hoe we het moeten doen. Wij moeten de engelen navolgen in hun wijze van gehoorzamen, ook al kunnen wij de mate van hun gehoorzaamheid niet evenaren.

Arthur W. Pink
Vert: Herman de Heus